ECLI:NL:GHAMS:2020:263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
200.257.586/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot stellen van zekerheid voor proceskosten en schorsing van tenuitvoerlegging in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn de appellanten Faraday Limited en Hampton Trading FZE, gevestigd in Hong Kong en de Verenigde Arabische Emiraten, betrokken in een hoger beroep tegen IT Trader B.V. en andere partijen. De zaak betreft incidenten die zijn ingesteld op basis van artikel 224 en 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten hebben verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten, terwijl de geïntimeerden, waaronder IT Trader B.V. en BKS Retail B.V., ook vorderingen hebben ingediend voor zekerheidstelling en schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot zekerheidstelling voor de proceskosten van de appellanten moet worden toegewezen, omdat zij gevestigd zijn buiten Nederland en er geen uitzonderingen van toepassing zijn. De hoogte van de zekerheid is vastgesteld op € 16.384,- voor ITT en Shiboja, en € 21.885,- voor BKS. De appellanten zijn verplicht om deze zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank binnen vier weken na de uitspraak, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak.

Daarnaast heeft het hof de incidentele vordering van BKS tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen, omdat niet is aangetoond dat het belang van BKS bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating door de partijen over de zekerheidstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.257.586/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C15/284283 KG ZA 19-64
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 februari 2020
inzake

1.de vennootschap naar buitenlands rechtFARADAY LIMITED,

gevestigd te Hong Kong,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
HAMPTON TRADING FZE,
gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in de incidenten ex 224 en 351 Rv,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Watergang,
tegen

1.IT TRADER B.V.,

gevestigd te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
advocaat: mr. S.E. de Vries-van der Veldt te Hoofddorp,
2.
BKS RETAIL B.V.,
gevestigd in de gemeente Wijdemeren,
3.
SHIBOJA TRADING B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
advocaat sub 2 en 3: mr. J. Hagers te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
SPRINGFIELD TRADING FZE,
gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
MATSSON sp. MATSSON Sp.z.o.o.SK, voorheen TOPAS TRADE Sp.z.o.o.SK,
gevestigd te Warschau, Polen,
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats] , [land] ,
advocaat sub 4 t/m 6: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident ex 224 Rv,
geïntimeerde sub 2 tevens eiseres in het incident ex 351 Rv.
Partijen worden hierna Faraday, Hampton (tezamen ook Faraday c.s.), ITT, BKS, Shiboja, Springfield, Topas en [geïntimeerde sub 6] (laatste drie tezamen ook Springfield c.s.) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Faraday c.s. zijn bij dagvaardingen van 7 en 8 maart 2019, hersteld bij exploten van 2 april 2019, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2019 dat onder bovenstaand zaaknummer/rolnummer in kort geding is gewezen tussen Faraday c.s. als eiseressen en ITT, BKS en Shiboja als gedaagden, en, na tussenkomst, Springfield c.s. als eiseressen en Hampton als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van Faraday c.s. ter rolle van 14 mei 2019, met producties;
- memorie van antwoord van Springfield c.s. ter rolle van 11 juni 2019, met producties;
- memorie van antwoord tevens inhoudend een incident tot zekerheidsstelling voor de proceskosten van ITT en Shiboja ter rolle van 17 september 2019, met producties;
- memorie van antwoord tevens inhoudend incidenteel appel tevens inhoudend een incident tot zekerheidsstelling voor de proceskosten en een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van BKS ter rolle van 17 september 2019, met producties;
- memorie inhoudend een incidenteel verzoek tot zekerheid voor de proceskosten van Springfield c.s. ter rolle van 17 september 2019, met producties;
- antwoordakte in de incidenten van Faraday c.s. ter rolle van 1 oktober 2019;
- H16-formulier van Springfield c.s. ter rolle van 1 oktober 2019;
- H16-formulier van Faraday c.s. ter rolle van 1 oktober 2019.
Vervolgens is arrest gevraagd in de incidenten.
ITT en Shiboja hebben incidenteel gevorderd dat het hof Faraday c.s. op de voet van 224 Rv zal veroordelen om binnen veertien dagen na het arrest in het incident te hunnen behoeve zekerheid te stellen voor een bedrag ad € 32.887,-, althans een door het hof in goede justitie daarvoor vast te stellen bedrag, door afgifte van een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling, conform de gebruikelijke voorwaarden, ter zake van proceskosten waartoe Faraday c.s. in deze procedure veroordeeld zouden kunnen worden, een en ander op straffe van niet-ontvankelijkheid van Faraday c.s. in hun vorderingen, met veroordeling van Faraday c.s. in de proceskosten van het incident.
BKS heeft incidenteel gevorderd dat Faraday c.s. worden veroordeeld om binnen veertien dagen na het arrest in het incident zekerheid te stellen voor de proceskosten van BKS, begroot op een bedrag ad € 27.505,-, door afgifte van een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling, conform de gebruikelijke voorwaarden en tegen voldoende zekerheid in appel voor de proceskosten, een en ander op straffe van niet-ontvankelijkheid. BKS heeft tevens op de voet van 351 Rv incidenteel gevorderd te bepalen dat het hoger beroep de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis schorst. Een en ander met veroordeling van Faraday c.s. in de kosten van de incidenten.
Springfield c.s. hebben incidenteel gevorderd op de voet van 224 Rv te bepalen dat Faraday c.s. binnen een termijn van een week € 33.626,- dienen te storten op de derdenrekening van de advocaat van Springfield c.s. als zekerheid voor de proceskosten, met veroordeling van Faraday c.s. in de proceskosten van het incident.
Faraday c.s. hebben in de incidenten geconcludeerd dat het hof geïntimeerden niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidentele vorderingen, althans de incidentele vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de incidenten.

2.Beoordeling

in het incident tot zekerheidstelling voor de proceskosten
algemeen
2.1
Faraday c.s. hebben zich tegen toewijzing van de vordering en de gestelde omvang daarvan verzet op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
de incidentele vordering van Springfield c.s.
2.2
De incidentele vordering van Springfield c.s. wordt afgewezen omdat de vordering in strijd met het bepaalde in artikel 353 lid 2 Rv (pas) is ingesteld nadat in de hoofdzaak van antwoord was gediend. Bovendien houdt voormelde wetsbepaling in dat de oorspronkelijke gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet gehouden is tot de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheidstelling: Faraday c.s. waren in eerste aanleg wat betreft hun geschil met Springfield c.s. (na tussenkomst door laatstgenoemden) gedaagden. Springfield c.s. zullen bij het eindarrest in de kosten van dit incident worden verwezen.
de incidentele vordering van de andere partijen tot zekerheidsstelling (algemeen)
2.3
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Faraday en Hampton zijn gevestigd in respectievelijk Hong Kong en de Verenigde Arabische Emiraten en waren in eerste aanleg ten opzichte van ITT, BKS en Shiboja de eisende partijen. Faraday c.s. hebben, primair, aangevoerd dat de in artikel 224 lid 2 onder c Rv genoemde uitzondering zich voordoet: zij stellen dat zij voldoende verhaal bieden en/of zich zullen kunnen beroepen op verrekening. Het hof volgt hen niet in dit betoog omdat het berust op het bestaan van een vordering van Faraday c.s. op ITT, BKS en Shiboja waaromtrent nog niet onherroepelijk is beslist en die in de hoofdzaak, waarop thans niet kan worden vooruitgelopen, aan de orde zal komen. Faraday c.s. zullen dus zekerheid moeten stellen.
de incidentele vordering van ITT en Shiboja
2.4
ITT en Shiboja hebben het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld becijferd op € 32.887,-, zulks op basis van vijf punten tegen het liquidatietarief VIII ter grootte van € 5.501,- per punt en het griffierecht ad € 5.382,-. Faraday c.s. hebben, subsidiair, aangevoerd dat, naast het griffierecht, rekening gehouden moet worden met maximaal één punt van het liquidatietarief en niet met vijf, zoals ITT en Shiboja hebben gedaan. Het hof ziet aanleiding de hoogte van de zekerheidstelling vast te stellen op een bedrag van € 16.384,-, gebaseerd op de door ITT en Shiboja betaalde verschotten ter grootte van € 5.382,-, en twee salarispunten voor proceshandelingen (één voor de memorie van antwoord inclusief incidentele vordering en één voor een mondelinge behandeling) – bij gebreke van betwisting door Faraday c.s. van het te hanteren tarief – ad € 5.501,- per punt. Of (na een mondelinge behandeling) een aktewisseling zal (mogen) plaatsvinden is nu nog te ongewis om daarmee rekening te kunnen houden.
2.5
Het hof zal Faraday c.s. bevelen de zekerheid te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie, zoals door ITT en Shiboja gevorderd, als in het dictum te vermelden, op een termijn van vier weken.
2.6
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
de incidentele vordering van BKS tot zekerheidsstelling
2.7
BKS heeft het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld becijferd op € 27.505,-, zulks eveneens op basis van vijf punten tegen het liquidatietarief VIII ter grootte van € 5.501,- per punt. Faraday c.s. hebben, subsidiair, zoals hiervoor reeds vermeld, aangevoerd dat, naast het griffierecht, rekening gehouden moet worden met maximaal één punt van het liquidatietarief. Het hof ziet hier aanleiding de hoogte van de zekerheidstelling vast te stellen op een bedrag van € 21.885,-, gebaseerd op de door BKS betaalde verschotten ter grootte van € 5.382,-, en twee salarispunten voor proceshandelingen (één voor de memorie van antwoord inclusief incidentele vordering en één voor een mondelinge behandeling) ad € 5.501,- per punt en eveneens twee (als zojuist maar dan in verband met het incidentele appel) ad € 2.750,50 per punt, telkens bij gebreke van betwisting door Faraday c.s. van het te hanteren tarief. Ook hier geldt dat nog te ongewis is of (na een mondelinge behandeling) een aktewisseling zal (mogen) plaatsvinden om daarmee rekening te kunnen houden.
2.8
Het hof zal Faraday c.s. bevelen de zekerheid te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie, zoals door BKS gevorderd, als in het dictum te vermelden, op een termijn van vier weken.
2.9
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
de incidentele vordering van BKS tot schorsing van de tenuitvoerlegging
2.1
De rechtbank heeft, voor zover voor de beoordeling van deze incidentele vordering van belang, BKS veroordeeld tot betaling aan Faraday c.s. van een bedrag van € 365.059,- uit hoofde van lening, te vermeerderen met contractuele rente, buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en nakosten. Het vonnis is wat betreft deze veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.11
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis heeft BKS, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Door Springfield is derdenbeslag gelegd onder BKS. Door de blokkerende werking van het beslag kan en mag BKS niet aan Faraday c.s. betalen. Daarom is er volgens BKS voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
2.12
Faraday c.s. hebben verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.13
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.14
Naar het oordeel van het hof heeft BKS niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Faraday c.s. bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De enkele omstandigheid dat Springfield c.s. onder BKS derdenbeslag hebben gelegd is daartoe onvoldoende zwaarwegend. Voorts is het hof niet gebleken dat de beslissing op een kennelijke misslag berust; BKS heeft dit ook niet aangevoerd. Op grond hiervan oordeelt het hof dat er geen omstandigheden zijn die kunnen rechtvaardigen dat van het hiervoor onder 2.13 opgenomen uitgangspunt wordt afgeweken, zodat de incidentele vordering van BKS tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.15
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.16
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlating zijdens ITT, Shiboja en BKS over de zekerheidstelling. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
ten aanzien van de incidentele vordering van Springfield c.s.:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
ten aanzien van de incidentele vordering van ITT en Shiboja:
beveelt dat Faraday c.s. ten genoegen van ITT en Shiboja zekerheid stellen voor een bedrag van € 16.384,- ter zake van de proceskosten waarin Faraday c.s. in hoger beroep jegens hen veroordeeld zouden kunnen worden;
bepaalt dat Faraday c.s. voormelde zekerheid stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie conform de gebruikelijke voorwaarden met ITT en Shiboja als begunstigden;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 3 maart 2020, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Faraday c.s. in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van de incidentele vorderingen van BKS:
beveelt dat Faraday c.s. ten genoegen van BKS zekerheid stellen voor een bedrag van € 21.885,- ter zake van de proceskosten waarin Faraday c.s. in hoger beroep jegens BKS veroordeeld zouden kunnen worden;
bepaalt dat Faraday voormelde zekerheid stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie conform de gebruikelijke voorwaarden;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 3 maart 2020, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Faraday c.s. in de hoofdzaak;
wijst het door BKS in beide incidenten meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing over de proceskosten van de incidenten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 maart 2020 voor uitlating aan de zijde van ITT, Shiboja en BKS over de zekerheidstelling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.