ECLI:NL:GHAMS:2020:2629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-003896-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar en weigeren medewerking aan ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een ambtenaar en het weigeren van medewerking aan een ademonderzoek. De feiten vonden plaats op 24 juni 2018 te Haarlem, waar de verdachte een hoofdagent van de politie, [benadeelde], heeft mishandeld door hem te slaan en/of te duwen. Daarnaast heeft de verdachte geweigerd om mee te werken aan een ademonderzoek, nadat hij daartoe door een opsporingsambtenaar was bevolen. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof achtte de feiten bewezen. Het hof heeft overwogen dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen de ambtenaar en dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wegenverkeerswet. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 200,00.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003896-18
datum uitspraak: 31 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 november 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-135810-18 en 15-127615-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.Onder de zaak met parketnummer 15-135810-18:

hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde], hoofdagent van de politie Eenheid Noord Holland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te slaan en/of duwen in het gezicht, althans tegen het lichaam;

2.Onder de zaak met parketnummer 15-127615-18 (gevoegd):

hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Haarlem, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het opzet om verbalisant [benadeelde] te slaan ontbreekt, aangezien de verdachte slechts een reflexbeweging maakte en daarbij mogelijk langs het gezicht van [benadeelde] is gegaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij betoogd dat onduidelijk is of de verdachte gevraagd is om mee te werken aan het ademonderzoek en of de verdachte dat begreep en expliciet heeft geweigerd.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdachte stond met zijn handen bovenop het dak van een personenauto. Verbalisant [benadeelde] nam vervolgens wat afstand om door te geven aan de meldkamer dat zij te maken hadden met de familie [verdachte]. De verdachte werd getriggerd door het noemen van zijn naam en [benadeelde] zag vervolgens dat de verdachte zich omdraaide, zijn richting op kwam lopen en hem met beide handen een duw wilde geven, waarbij zijn hoofd geraakt werd. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat de verdachte en [benadeelde] op enige afstand van elkaar stonden, alvorens de verdachte met zijn beide handen een slaande of duwende beweging richting het hoofd van [benadeelde] maakte. Uit de omstandigheden dat de verdachte op enige afstand en met zijn rug naar [benadeelde] toe stond, zich vervolgens omdraaide bij het horen van zijn naam, in de richting van [benadeelde] liep en daarbij naar [benadeelde] uithaalde, leidt het hof af dat het opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van pijn of letsel aan [benadeelde]. Het verweer van de raadsvrouw dat het om een reflexbeweging zou gaan acht het hof op grond van het voorgaande onaannemelijk en wordt mitsdien verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit merkt het hof op dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] genoegzaam blijkt dat voornoemde verbalisant de verdachte heeft gevorderd mee te werken aan een ademonderzoek en dat de verdachte daaraan geen medewerking wilde verlenen. Het hof ziet geen aanleiding om de betrouwbaarheid van voornoemd proces-verbaal in twijfel te trekken, zodat het verweer van de raadsvrouw te dien aanzien wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelede feit met parketnummer 15-135810-18 en het onder 2 ten laste gelegde feit met parketnummer 15-127615-18 heeft begaan, met dien verstande dat:
1. Zaak met parketnummer 15-135810-18:
hij op 24 juni 2018 te Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde], hoofdagent van de politie Eenheid Noord Holland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te slaan en/of duwen in het gezicht.
2. Zaak met parketnummer 15-127615-18 (gevoegd):
hij op 24 juni 2018 te Haarlem als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 15-127615-18 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie en het weigeren medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij geweld heeft gebruikt tegen een opsporingsambtenaar die zijn taak uitvoerde. Het hof begrijpt dat de verdachte de schijn tegen zich heeft bij elke ontmoeting met opsporingsambtenaren vanwege de reputatie van zijn familienaam en dat de verdachte bij het vallen van zijn naam gefrustreerd raakte. Hetgeen echter geenszins de daaropvolgende gewelddadige reactie jegens verbalisant [benadeelde] rechtvaardigt. Het onacceptabele gedrag van de verdachte getuigt van minachting voor het publieke belang dat opsporingsambtenaren dienen. [benadeelde] werd tijdens de uitvoering van zijn publieke taak mishandeld. Iedereen, maar des te meer de mensen die ten dienste van de samenleving hun werk doen, zouden van dat soort gedragingen verschoond dienen te blijven. Daarnaast heeft de verdachte niet meegewerkt aan een ademonderzoek, nadat hij door de verbalisant gevorderd was medewerking daaraan te verlenen. De verplichting gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 augustus 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn neergelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De daarin neergelegde oriëntatiepunten voor onderhavige feiten doen echter geen recht aan de ernst van de feiten en aan de recidive. Het hof ziet dan ook aanleiding om op grond van het voorgaande daarvan af te wijken en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 en in de zaak met parketnummer 15-127615-18 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-135810-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. N.A. Schimmel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 augustus 2020.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]