In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met een voorwerp dat op een vuurwapen leek. De tenlastelegging betrof een incident op 16 november 2018, waarbij de verdachte het voorwerp op het slachtoffer [slachtoffer 1] richtte en schietbewegingen maakte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van andere personen, omdat dit niet kon worden vastgesteld. Het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met het voorwerp. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar het hof matigde deze straf tot 100 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. Het hof oordeelde dat de verdachte een intimiderende situatie had gecreëerd, wat niet alleen [slachtoffer 1] maar ook omstanders angst had aangejaagd. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.