ECLI:NL:GHAMS:2020:2570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
23-001879-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met een voorwerp dat op een vuurwapen leek. De tenlastelegging betrof een incident op 16 november 2018, waarbij de verdachte het voorwerp op het slachtoffer [slachtoffer 1] richtte en schietbewegingen maakte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging van andere personen, omdat dit niet kon worden vastgesteld. Het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met het voorwerp. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar het hof matigde deze straf tot 100 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. Het hof oordeelde dat de verdachte een intimiderende situatie had gecreëerd, wat niet alleen [slachtoffer 1] maar ook omstanders angst had aangejaagd. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001879-19
datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-019653-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen die in de nabijheid was/waren heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in elk geval een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp, ter hand te nemen en/of op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die onbekend gebleven personen te richten, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die onbekend gebleven personen te houden en/of daarmee een of meer schietbeweging(en) te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Partiële vrijspraak

Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte het door hem ter hand genomen (op een vuurwapen gelijkend) voorwerp heeft gericht op [slachtoffer 2], dan wel in diens richting heeft gehouden In het bijzonder kan dit niet worden afgeleid uit de verklaring van [slachtoffer 2] zelf. Dat de verdachte het wapen heeft gericht op andere personen dan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) is evenmin komen vast te staan op grond van het dossier dan wel het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2018 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand te nemen en op die [slachtoffer 1] te richten en daarmee schietbewegingen te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bij oplegging van een taakstraf de duur daarvan aanzienlijk te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte werd een kledingwinkel uitgezet en heeft daarna een voorwerp dat op een vuurwapen leek op [slachtoffer 1], die zich achter een raam in de winkel bevond, gericht en schietbewegingen gemaakt. Met dit gedrag heeft de verdachte een intimiderende situatie geschapen en daarbij niet alleen [slachtoffer 1], maar ook omstanders angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van bedreiging nog lang last kunnen hebben van angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 is hij bovendien eerder onherroepelijk veroordeeld voor misdrijven, waaronder eenmaal voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ook dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Aan de andere kant blijkt uit dit uittreksel dat de verdachte sinds onderhavig feit, dus sinds 16 november 2018 niet meer met justitie in aanraking is gekomen, hetgeen het hof meeweegt in het voordeel van de verdachte. Dit leidt ertoe dat het hof de door de rechtbank opgelegde en in beginsel passende taakstraf van 120 uren enigszins zal matigen en wel tot 100 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2020.
Mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]