ECLI:NL:GHAMS:2020:2569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
23-002007-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en veroordeling voor verduistering na het vinden van een tas met inhoud

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1989, was eerder veroordeeld voor vermogensmisdrijven en had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 15 mei 2019. De tenlastelegging betrof diefstal van een tas met inhoud, toebehorende aan een slachtoffer, en subsidiair verduistering. De verdachte had een tas gevonden die eerder was ontvreemd en had daaruit creditcards en een iPhone gepakt, terwijl hij de tas met overige inhoud op straat had achtergelaten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering, omdat hij de gevonden goederen wederrechtelijk had toegeëigend. De verdachte had verklaard de gevonden goederen naar de politie te willen brengen, maar het hof oordeelde dat zijn handelen niet in overeenstemming was met deze verklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002007-19
datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-103804-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Amsterdam een tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Amsterdam opzettelijk een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Verzoek horen anonieme getuige

Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de anonieme taxichauffeur, die blijkens het proces-verbaal van aangifte van 30 april 2019 aan aangeefster een signalement heeft doorgegeven van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het wegnemen van haar tas (dossierpag. 1-3), op grond van artikel 344a Wetboek van Strafvordering (Sv) te mogen horen als getuige omtrent hetgeen de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof overweegt dat nu geen gegevens van deze taxichauffeur bekend zijn, het niet aannemelijk is dat deze getuige binnen afzienbare tijd zal kunnen worden gehoord. Het hof wijst het verzoek daarom af.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de verdachte de betreffende tas heeft gestolen en is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ook vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat van geen sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij de gevonden goederen naar de politie wenste te brengen maar daar nog niet aan toe was gekomen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende.
De verklaring van de verdachte in dit opzicht volgend, heeft hij de (eerder ontvreemde) tas op straat gevonden en daaruit creditkaarten en een iPhone gepakt; de tas met overige inhoud heeft hij in de buurt achtergelaten.
Het hof stelt voorop dat het bepaald niet voor de hand ligt dat iemand die door hem gevonden voorwerpen daadwerkelijk naar de politie wil brengen, een deel van die voorwerpen (in casu onder meer een paspoort) vervolgens op straat achter laat. Dat de verdachte inderdaad ook niet de intentie had om de door hem gevonden telefoon en creditkaarten naar de politie te brengen, volgt naar het oordeel van het hof uit de omstandigheid dat hij de creditkaarten op naam van de aangeefster in de linker mouw van zijn jas had gestopt en niet - bijvoorbeeld - in zijn heuptas, waarin zich geldbiljetten bevonden. Het hof leidt hieruit af dat het de bedoeling van de verdachte was de creditkaarten te verstoppen, hetgeen niet valt te rijmen met een voornemen deze (en de iPhone) naar de politie te brengen.
Aldus is het hof, anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal, van oordeel dat de verdachte die, als vinder en anders dan door misdrijf, goederen onder zich had, zich deze wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2019 te Amsterdam opzettelijk enig goed, toebehorende aan [slachtoffer], en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op straat een tas gevonden en daaruit vervolgens vier creditkaarten en een iPhone gehaald. Vervolgens heeft hij deze voorwerpen bij zich gestoken en de tas met daarin overige persoonlijke bezittingen van de aangeefster op straat achtergelaten. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering. De verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 is hij bovendien eerder ter zake (vermogens)misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2020.
Mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]