ECLI:NL:GHAMS:2020:2565

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
200.269.663/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder over onjuiste uitlatingen en misleiding

In deze zaak heeft klager op 22 november 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 12 november 2019. De klacht betreft de gerechtsdeurwaarder die volgens klager opzettelijk onwaarheden heeft gesproken in zijn verweerschrift in een eerdere klachtprocedure. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij heeft gelogen over het eigendom van drie ondernemingen en de kamer heeft misleid door onjuiste informatie te verstrekken. De gerechtsdeurwaarder heeft echter aangevoerd dat hij niet heeft bedoeld te zeggen dat klager eigenaar was van de ondernemingen, maar dat hij bestuurder was. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft de eerdere beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder juridisch niet correct heeft geformuleerd, maar dat dit niet tuchtrechtelijk laakbaar is. De klacht van klager wordt dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.269.663/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/667864/DW RK 19/305
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 oktober 2020
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 22 november 2019 een beroepschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 12 november 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:161). De gerechtsdeurwaarder heeft op 7 februari 2020 een verweerschrift, met een bijlage, bij het hof ingediend.
1.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 augustus 2020. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
In een eerdere (klacht)procedure tegen de gerechtsdeurwaarder in 2016 heeft klager geklaagd over, onder meer, het onterecht leggen van bankbeslag en het onjuist toepassen van de beslagvrije voet.
2.2.
In zijn verweerschrift in die procedure heeft de gerechtsdeurwaarder, onder verwijzing naar uittreksels uit het handelsregister, onder meer aangevoerd dat klager drie ondernemingen in eigendom had en over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet heeft opgegeven welke inkomsten hij uit deze ondernemingen genoot.
2.3.
Bij beslissing van 21 februari 2017 heeft de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beslissing heeft klager verzet ingesteld. Bij beslissing van 10 april 2018 heeft de kamer het verzet ongegrond verklaard.

3.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in zijn verweerschrift in de eerdere (klacht)procedure heeft gelogen en opzettelijk de kamer heeft misleid door uittreksels over te leggen van twee stichtingen en een besloten vennootschap onder de mededeling dat klager deze ondernemingen in eigendom had.

4.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft als verweer aangevoerd dat hij niet heeft gezegd dat klager eigenaar is van genoemde ondernemingen en dat ook nooit zo heeft bedoeld; hij heeft bedoeld dat klager bestuurder is van die ondernemingen.

5.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 4 juni 2019, waarbij de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd en de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder alsnog ongegrond verklaard.
5.1.
Uit het hiervoor onder 2.2 genoemde verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder in de vorige procedure blijkt dat de gerechtsdeurwaarder letterlijk heeft geschreven dat klager een drietal eigen ondernemingen in eigendom heeft. De gerechtsdeurwaarder heeft ter onderbouwing van zijn verweer uittreksels van twee stichtingen en een besloten vennootschap bijgevoegd.
Terecht heeft de kamer overwogen dat men geen eigenaar kan zijn van een stichting. Men kan daarentegen wel eigenaar zijn van een besloten vennootschap. Uit de uittreksels volgt dat klager bestuurder is van de genoemde rechtspersonen. De omschrijving “in eigendom” is daarom juridisch inderdaad niet correct. Dat betekent echter niet dat de gerechtsdeurwaarder met opzet onwaarheden heeft gesproken of de kamer met opzet heeft misleid. De gerechtsdeurwaarder heeft kennelijk bedoeld dat klager degene is met de hoogste zeggenschap in die rechtspersonen. Doordat de uittreksels uit het handelsregister waren bijgevoegd, was het voor de kamer duidelijk wat de feitelijke situatie was. Dat de gerechtsdeurwaarder zich in zijn verweerschrift juridisch niet volledig juist heeft uitgedrukt is onder die omstandigheden niet tuchtrechtelijk laakbaar.
5.2.
Nu van enig klachtwaardig handelen niet is gebleken, dient de klacht als ongegrond te worden afgewezen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober door de rolraadsheer.