In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1985, was eerder veroordeeld voor diefstal van een bezorgtas van Uber Eats. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 21 januari 2019. Tijdens de zitting op 11 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord.
De tenlastelegging betrof de diefstal van een tas die toebehoorde aan een bedrijf, gepleegd op 7 december 2018 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet tijdig de cautie was gegeven, wat zou leiden tot onherstelbaar vormverzuim. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan diefstal bestond op het moment van de eerste vragen door de politie. Het hof oordeelde dat de verbalisanten correct hadden gehandeld en dat het bewijs niet enkel op de verklaring van één getuige was gebaseerd, maar ook op andere omstandigheden en de verklaring van de verdachte zelf.
Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was. De opgelegde straffen bestonden uit een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, maar dat dit voldoende was gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak.