ECLI:NL:GHAMS:2020:2529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
23-000699-19.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van een Uber Eats-tas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1985, was eerder veroordeeld voor diefstal van een bezorgtas van Uber Eats. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 21 januari 2019. Tijdens de zitting op 11 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord.

De tenlastelegging betrof de diefstal van een tas die toebehoorde aan een bedrijf, gepleegd op 7 december 2018 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet tijdig de cautie was gegeven, wat zou leiden tot onherstelbaar vormverzuim. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan diefstal bestond op het moment van de eerste vragen door de politie. Het hof oordeelde dat de verbalisanten correct hadden gehandeld en dat het bewijs niet enkel op de verklaring van één getuige was gebaseerd, maar ook op andere omstandigheden en de verklaring van de verdachte zelf.

Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was. De opgelegde straffen bestonden uit een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, maar dat dit voldoende was gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000699-19
datum uitspraak: 25 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-250266-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1985,
BRP-adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (bezorg)tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Rechtmatigheid van het verkregen bewijs

De raadsvrouw heeft betoogd – zakelijk weergegeven – dat de verbalisanten de verdachte niet tijdig de cautie hebben gegeven, overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities. Daartoe is aangevoerd dat aan de verdachte in ieder geval voorafgaand aan de vraag of de scooter van hem is, had moeten worden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Dientengevolge is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient het nadien verkregen bewijsmateriaal (de in beslag genomen goederen) als verboden vrucht van het bewijs te worden uitgesloten en dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsvrouw.
Het hof deelt het standpunt van de raadsvrouw niet. Op 7 december 2018 kreeg de politie rond 15:10 uur de melding van diefstal van een [bedrijf]-tas waarbij de verdachte zich zou verplaatsen op een scooter met het kenteken [kenteken]. Na onderzoek kwam de politie uit bij het woonadres van de verdachte. Daar aangekomen zagen zij vanaf de openbare weg in de boxengang de scooter met het kenteken [kenteken] staan. Vervolgens zagen zij een man de centrale trap aflopen. Nadat de verdachte zijn naam had kenbaar gemaakt, heeft de verbalisant gezegd naar hem op zoek te zijn. De verdachte heeft hierop de verbalisanten gevraagd zijn woning met hem binnen te gaan, omdat hij niet wilde dat de buren alles zouden zien. In de woning hebben de verbalisanten gevraagd of de scooter in de boxengang met kenteken [kenteken] van hem was. Na het antwoord van verdachte dat de scooter bij hem in gebruik was is aan de verdachte de cautie gegeven. Op het moment dat de verbalisanten met de verdachte in gesprek gingen, hem vroegen naar zijn naam en of de scooter van hem was, bestond er naar het oordeel van het hof geen zodanig redelijk vermoeden van schuld aan diefstal van de [bedrijf]-tas jegens de verdachte, dat sprake was van een verhoor als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij daaraan voorafgaand de cautie had moeten worden gegeven. Van een onherstelbaar vormverzuim is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen. Daarbij merkt het hof op dat – behoudens sterke aanwijzingen voor het tegendeel die in dit geval ontbreken – mag worden uitgegaan van de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen nu slechts één getuige ([getuige]) heeft verklaard over het kenteken van de scooter en zijn verklaring niet wordt ondersteund door ander bewijs. Er is derhalve sprake van onvoldoende wettig bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien. Het bewijs van het feit is niet enkel gebaseerd op de verklaring van deze getuige maar ook op de verklaring van de verdachte en andere omstandigheden. De verdachte heeft erkend dat hij in het bezit was van een scooter met kenteken [kenteken]; dat hij deze op 7 december 2018 de hele dag als enige heeft gebruikt en dat hij rond 15:00 uur met de scooter zijn vriendin naar haar werk in [plek] heeft gebracht.
De getuige [getuige] heeft bovendien verklaard dat de dader van de diefstal een zwarte North face jas tot op de heup droeg. Het regende die dag en aan de kapstok van de verdachte is diens natte zwarte North Face jas, model tot op de heup, aangetroffen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 december 2018 te Amsterdam, een bezorgtas, die toebehoorde aan [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een [bedrijf]-tas. Diefstallen brengen doorgaans overlast en financiële schade voor de benadeelde teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2020 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten en andersoortige strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Bij de beraadslaging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de beperking van artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, nu de termijn voor inzending van de stukken naar de griffie van het hof na het instellen van hoger beroep op 21 januari 2019 met ruim vijf maanden is overschreden. Het hof is van oordeel dat die overschrijding voldoende wordt gecompenseerd doordat de zaak na ontvangst bij het hof alsnog binnen twee jaren na het begaan van het feit is afgedaan, zodat sprake is van een voortvarende behandeling in twee instanties. Het hof is dan ook van oordeel dat met de enkele constatering van de overschrijding kan worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een taakstraf in combinatie met een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht, anders dan de raadsvrouw, geen termen aanwezig voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2020.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]