ECLI:NL:GHAMS:2020:2526

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
23-000009-18.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van professionele handel in cocaïne en heroïne gedurende een periode van 14 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het medeplegen van professionele handel in cocaïne en heroïne gedurende een periode van ruim 14 maanden. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en het verkopen van deze verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten gedurende deze periode actief betrokken was bij de drugshandel, waarbij gebruikers op een centraal telefoonnummer konden bellen voor hun bestellingen. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen ontkend dat hij vóór half december 2016 betrokken was bij de drugshandel, maar het hof heeft deze verklaring weerlegd op basis van getuigenverklaringen en observaties van de politie. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 229 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tevens zijn er verbeurdverklaringen en onttrekkingen aan het verkeer uitgesproken voor in beslag genomen voorwerpen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000009-18
datum uitspraak: 25 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-870424-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2017 in de gemeente Medemblik en/of de gemeente Hoorn, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 5,26 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 1,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 28 maart 2015 tot en met 28 maart 2017 in de gemeente Hoorn en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een of meer hoeveelhe(i)d(en) heroïne (diacetylmorfine), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2017 in de gemeente Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 5,26 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 1,70 gram van een materiaal bevattende heroïne;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 23 januari 2016 tot en met 28 maart 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telkens heeft verkocht cocaïne en heroïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsmotivering

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte handelde in verdovende middelen vóór half december 2016. Verdachte heeft bekend ongeveer vanaf kerst 2016 gedurende een periode van drie maanden te hebben gehandeld in heroïne en cocaïne. Die periode komt overeen met hetgeen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarover hebben verklaard, hetgeen ook steun vindt in de observatie van maart 2016 waarbij niets is aangetroffen wat wees op de handel in verdovende middelen, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de pleegperiode van januari 2016 tot en met 28 maart 2017 kan worden bewezen. Bepalend daarvoor acht de advocaat-generaal de observaties op 23 januari 2016 en 23 maart 2016 in combinatie met de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Bovendien blijkt uit de tapgesprekken dat de verdachte vanaf februari 2017 bezig was een eigen drugslijn op te zetten, hetgeen er tevens op wijst dat hij toen al ervaring had in de drugshandel.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich in de periode van 23 januari 2016 tot en met 28 maart 2017 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig heeft gehouden met de handel in heroïne en cocaïne.
Voor zover de verdachte heeft gesteld dat hij zich slechts vanaf half december 2016 heeft beziggehouden met de handel in heroïne en cocaïne, wordt dit weerlegd door de verklaringen van diverse getuigen, inhoudende dat zij langere tijd van iemand genaamd [naam 1] drugs kochten én dat deze getuigen de verdachte op een foto hebben aangewezen als de persoon die zich [naam 1] noemde.
Dat de naam [naam 1] niet uitsluitend was voorbehouden aan de verdachte, maar wellicht ook werd gebruikt om een drugslijn aan te duiden waarop de dealers door hun afnemers konden worden gebeld, zoals de verdachte heeft aangevoerd, vindt geen steun in het dossier.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [naam 1] werd genoemd, terwijl [medeverdachte 2], die pas in maart 2017 als dealer optrad, zich aan de dealertelefoon voorstelde als [naam 2], hetgeen evenmin wijst op diverse anderen die zich telefonisch als [naam 1] voorstelden aan de klanten.
De voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, zoals hieronder nader uiteengezet, bieden naar het oordeel van het hof een solide basis voor bewezenverklaring van het medeplegen van handel in harddrugs in de tenlastelegging opgenomen pleegperiode vanaf 23 januari 2016.
Het hof neemt deze datum als uitgangspunt, omdat op die datum een observatie heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte als bestuurder samen met [medeverdachte 1] in een door de verdachte gehuurde auto zat en
€ 300,- in contanten en een bankpas van een harddrugsgebruiker bij zich had. Volgens de verbalisanten komt het voor dat harddrugsgebruikers die een schuld hebben bij hun dealer om die reden hun bankpas als onderpand aan de dealer geven.
Het hof kent gewicht toe aan deze observatie nu deze de verdachte in verband brengt met drugshandel en de verklaringen van de hierna te melden gebruikers ondersteunt. Daarnaast kent het hof in dat verband gewicht toe aan de observatie van 23 maart 2016 waaruit blijkt dat de verdachte op die datum in zijn auto zat en de bijrijder contact maakte met een harddrugsgebruiker. Na controle van deze auto bleek de verdachte € 550,- in contanten en drie telefoons bij zich te hebben, hetgeen zonder nadere redengevende verklaring van de verdachte daarover, in verband kan worden gebracht met de handel in verdovende middelen.
Verklaringen gebruikers omtrent de periode waarin werd gedeald
  • [getuige 1] heeft bij de politie op 30 maart 2017 (pag. 355-361) verklaard dat hij ongeveer een half jaar –dus vanaf september 2016 – cocaïne koopt van ‘de bolle’ ([medeverdachte 1]). [getuige 1] herkent de verdachte aan de hand van een bij dit proces-verbaal van verhoor gevoegde foto als iemand bij wie hij ook wel eens cocaïne heeft gekocht in dezelfde periode als waarin hij van ‘de bolle’ kocht. Volgens [getuige 1] horen de verdachte en ‘de bolle’ bij elkaar.
  • [getuige 3] heeft bij de politie op 3 april 2017 (pag. 382-389) verklaard dat hij ongeveer 1,5 à 2 jaar heroïne – dus vanaf 2015/ medio 2016 – koopt bij de personen die hij van foto 1 en foto 2 herkent. Op deze twee bij dit proces-verbaal van verhoor gevoegde foto’s die aan de getuige zijn getoond, zijn de verdachte en [medeverdachte 1] afgebeeld. Deze getuige heeft verklaard dat over het algemeen de man op foto 1 (de verdachte) langs kwam.
  • [getuige 4] heeft bij de politie op 30 maart 2017 (pag. 395-401) verklaard dat zij al drie jaren cocaïne koopt bij [naam 3] en [naam 4]. Zij heeft verklaard dat [naam 1] eerst vaak samen kwam met een bolle, maar dat zij problemen kreeg met die bolle en dat daarom sinds een week of drie à vier [naam 4] kwam. Zij heeft de verdachte herkend als [naam 1] op een haar getoonde bij dit proces-verbaal van verhoor gevoegde foto. Ook heeft zij de handlanger van [naam 1], ‘de bolle’ ([medeverdachte 1]) herkend van een bij dit verhoor gevoegde foto. In haar tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van 2 november 2017 heeft [getuige 4] verklaard dat de periode dat zij drugs kocht bij [naam 1] ongeveer een jaar tot anderhalf jaar geleden was.
  • [getuige 5] heeft in zijn verklaring van 8 april 2017 (pag. 434-441) verklaard dat hij misschien een jaar cocaïne en heroïne heeft gekocht bij [naam 1] – dus vanaf april 2016 – en heeft de verdachte als deze [naam 1] op een hem getoonde bij dit proces-verbaal van dit verhoor gevoegde foto herkend. Hij heeft [medeverdachte 1] herkend als iemand die er wel eens bij heeft gezeten.
  • [getuige 6] heeft bij de politie op 28 maart 2017 (pag. 348-352) verklaard dat zij sinds september 2016 heroïne koopt bij [naam 5]. Op een haar getoonde bij dit proces-verbaal van verhoor gevoegde foto herkent zij [medeverdachte 1] als [naam 5]. Ook had zij met een andere drugsdealer genaamd [naam 1] contact. Op een haar getoonde foto herkent zij de verdachte als [naam 1]. Zij heeft verklaard dat [naam 1] en [naam 5] samenwerken.
Op basis van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] in combinatie met de observaties van 23 januari 2016 en 23 maart 2016 concludeert het hof dat de verdachte vanaf 23 januari 2016 tot en met 28 maart 2017 heeft gehandeld in heroïne en cocaïne.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen voorts van een nauwe en bewuste samenwerking bij de handel in heroïne en cocaïne, zoals ten laste gelegd. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarmee het hof telkens het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij GGZ reclassering Palier te Heerhugowaard, de verplichting tot deelname aan een gedragsinterventie bestaande uit een cognitieve vaardigheidstraining, een verplichting tot medewerking aan een behandeling bij GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke instelling indien dat nodig wordt geacht door GGZ reclassering Palier en een inspanningsverplichting om een passende dagbesteding te verwerven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht noodzakelijk zijn. Voorts is de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, als nader in het vonnis omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 229 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarbij geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht een lagere straf op te leggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Aan haar verzoek heeft de raadsvrouw ten grondslag gelegd dat de redelijke termijn is overschreden, de verdachte geen leidinggevende rol in de drugshandel had en zijn leven thans op orde heeft en niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met medeverdachten gedurende ruim veertien maanden op een professionele wijze gehandeld in harddrugs. Gebruikers konden een centraal telefoonnummer bellen en werden dan op locatie bediend. Gebruik van harddrugs zoals in dit geval cocaïne en heroïne is zeer schadelijk voor de gezondheid en de financiering ervan gaat vaak gepaard met diverse vormen van overlastgevende criminaliteit. De verdachte heeft dit door zijn strafbare handelen in de hand gewerkt, hetgeen het hof de verdachte aanrekent.
Het hof heeft tevens gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij een dealperiode van 6 tot 12 maanden een gevangenisstraf van 12 maanden genoemd, uitgaande van een alleen opererende dader.
Het hof heeft acht geslagen op een over de verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport van 24 mei 2017 van GGZ Reclassering Palier en op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en sinds het plegen van deze feiten niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op de omstandigheid dat het leven van de verdachte blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in rustig vaarwater is terechtgekomen; de verdachte heeft inmiddels werk in België en woont daar met zijn vrouw en kind, en gelet op de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren, acht het hof in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde straffen passend en geboden. Het hof ziet, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, geen aanleiding meer om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, zonder dat deze vertraging aan de verdachte is te wijten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ongeveer 9 maanden is overschreden. Nu het hof bij de strafoplegging reeds in strafmatigende zin rekening houdt met het tijdsverloop als zodanig, is het hof is van oordeel dat met de enkele constatering van de overschrijding kan worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Verbeurdverklaring
Het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de op de beslaglijst onder 47 en 48 genummerde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De op de beslaglijst onder 2 tot en met 38, 41, 42, 44, 45 en 49 tot en met 53 genummerde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 2 begane feit aangetroffen. Deze behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
De op de beslaglijst onder 39 en 40 genummerde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
229 (tweehonderdnegenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 47 en 48 genummerde voorwerpen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 39 en 40 genummerde voorwerpen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 2 tot en met 38, 41, 42, 44, 45 en 49 tot en met 53 genummerde voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 25 september 2020.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]