ECLI:NL:GHAMS:2020:2517

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
23-000004-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en poging tot afpersing in vereniging met geweld en bedreiging, met aanzienlijke schade voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van afpersing en poging tot afpersing in vereniging, waarbij het slachtoffer werd vastgebonden, mishandeld en bedreigd om een aanzienlijk geldbedrag van € 40.000 te verkrijgen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer, die door andere bewijsmiddelen werden ondersteund, zoals foto's van zijn verwondingen en afgeluisterde telefoongesprekken. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer gedwongen om geld te betalen, waarbij het slachtoffer daadwerkelijk € 5.000 heeft overhandigd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar heeft de bewezenverklaring van afpersing en poging tot afpersing gehandhaafd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 3.573,30 aan het slachtoffer betalen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn zoon en zijn inzet voor vrijwilligerswerk, maar benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000004-18
datum uitspraak: 23 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-860150-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 november 2018, 9 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 juli 2017 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
  • die [benadeelde] een of meermalen te slaan en/of
  • die [benadeelde] in de kofferbak van een auto te duwen en/of
  • die [benadeelde] , terwijl hij in de kofferbak lag, met die auto (naar een onbekende plaats) te vervoeren en/of
  • die [benadeelde] in een gebouw te dirigeren en/of
  • die [benadeelde] een blinddoek om zijn ogen te doen en/of
  • die [benadeelde] op een stoel te plaatsen en/of
  • de enkels en de polsen van die [benadeelde] met tywraps aan de stoel vast te binden en/of
  • een of meermalen met een hamer te slaan op de voeten/knie/gezicht van die [benadeelde] ;
2.
hij in of omstreeks 5 juli 2017 tot en met 10 juli 2017 te Purmerend en/of Hoorn en/of Heerhugowaard en/of Middenbeemster, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag vam 5.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat;
  • die [benadeelde] een of meermalen werd geslagen en/of
  • die [benadeelde] in de kofferbak van een auto werd geduwd en/of
  • die [benadeelde] , terwijl hij in de kofferbak lag, met die auto (naar een onbekende plaats) werd vervoerd en/of
  • die [benadeelde] in een gebouw werd gederigeerd en/of
  • die [benadeelde] een blinddoek om zijn ogen is gedaan en/of
  • die [benadeelde] op een stoel is geplaatst en/of
  • de enkels en de polsen van die [benadeelde] met tywraps aan de stoel zijn vast gebonden en/of
  • een of meermalen met een hamer is geslagen op de voeten/knie/gezicht van die [benadeelde] ;
3.
hij in of omstreeks 5 juli 2017 tot en met 11 juli 2017 te Purmerend en/of Hoorn en/of Heerhugowaard en/of Noord Scharwoude, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van 40.000, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
  • die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen en/of
  • de [benadeelde] in de kofferbak van een auto heeft geduwd en/of
  • die [benadeelde] , terwijl hij in de kofferbak lag, met die auto (naar een onbekende plaats) heeft vervoerd en/of
  • die [benadeelde] in een gebouw heeft gederigeerd en/of
  • die [benadeelde] een blinddoek om zijn ogen heeft gedaan en/of
  • die [benadeelde] op een stoel heeft geplaatst en/of
  • de enkels en de polsen van die [benadeelde] met tywraps aan de stoel heeft vast gebonden en/of
  • een of meermalen met een hamer heeft geslagen op de voeten/knie/gezicht van die [benadeelde] en/of
  • die [benadeelde] een of meermalen telefonisch dreigende woorden heeft toegevoegd waaronder:
  • "kon jij niet die vrouw kon niet vijf rooien van de bank afnemen met een bonnetje erbij om jouw kankerhachie te redden dat kan niet..want zo kankerdom ben je in je kankerkop ben je..of niet
  • die kankertelefoon ga je niet oppakken...als jij je telefoon niet oppakt.. dan moet ik je ophalen moet ik je..en als ik je ophaal ga ik je pijn doen
  • ik ben er echt klaar met je aan het raken..vrijdag wordt er dit en dit gezegd..ik heb niks van me laten horen tot maandag..ja..nou is het maandag..en wat is er...je komt met vijf kanker rooitjes aanzetten......wat ga jij mij beloven wat je na ken komen wat ga jij mij allemaal beloven.
  • jongen luister..ik weet zeker..ik weet zeker..pertinent zeker..dat je me voor de gek gehouden heb..en als je me nu voor de gek aan het houden bent..vriend luister echt waar..drijf me niet tot het uiterste dat je niet meer mag betalen..snap je.. op een gegeven moment mag je niet meer betalen dan kan je met zoveel geld komen maar dan is betalen onmogelijk..doe wat je..weet je..(korte stilte)..gas erop..het gaat echt te lang duren..gaat echt te lang duren..
  • jij heb gezegd dat je op die kankerstoel zat..heb jij gezegd dit en dat ik kan meteen vijf of tien rooien voor je regelen..meteen ja..nu zijn we vijf dagen verder en nu heb je een keer vijf rooien.. en jij zei meteen vijf of tien rooien voor je heb ik meteen dat is geen probleem.. vijf of tien rooien nou we zijn vijf dagen verder en je hebt nog steeds geen tien rooien.. je hebt nog vijf dagen pas vijf rooien...dus het gaat niet goed komen met jou..",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 11 juli 2017 te Heerhugowaard een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Smith & Wesson Springfield MA U.S.A. SW40VE), en/of munitie van categorie III, te weten elf, althans een of meer scherpe kogelpatronen, kaliber .40 Smith & Wesson, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere (uitgebreidere) bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het tenlastegelegde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft hij kort gezegd aangevoerd dat die verklaringen een reeks aan verschillen, inconsistenties en onjuistheden bevatten.
Het hof stelt met de raadsman vast dat verklaringen van de aangever op detailniveau niet geheel synchroon lopen. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de hoofdlijnen van de lezing van de aangever helder zijn en op cruciale onderdelen eenduidig. Het hof ziet dus geen goede grond om die verklaringen integraal als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig terzijde te stellen. De verklaringen dienen wel met enige terughoudendheid tegemoet getreden te worden, mede vanwege de (criminele)
scenewaarin dit alles zich heeft afgespeeld en omdat de aangever bij zijn verhoor als getuige op de terechtzitting in hoger beroep naar de indruk van het hof niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Het hof zal de verklaringen van de aangever dus slechts aan de bewijsbeslissing ten grondslag leggen, voor zover deze in toereikende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Op die voet stelt het hof vast dat de aangever, teneinde hem te dwingen om zijn ‘schuld’ van € 40.000 aan de verdachte binnen afzienbare termijn te betalen, op 5 juli 2017 door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] naar een schuur is gebracht en daar vanaf na het middaguur tot in de avond is vastgehouden en daarbij met tiewraps is vastgebonden op een stoel en fors is geslagen op zijn voeten en knieën en tegen het gezicht, onder andere met een stompe hamer. De verklaringen van de aangever daaromtrent worden naar het oordeel van het hof op overtuigende wijze ondersteund, vooral door (i) de foto’s die die dag even na 14.00 uur van de aangever in de ruimte met het oranje zeil zijn gemaakt, waarop te zien is dat de – vastgebonden – aangever een gehavend gezicht heeft, (ii) de verwondingen die de aangever blijkens op 6 juli 2017 gemaakte foto’s verder bleek te hebben, (iii) de telefonische mededelingen die – zo neemt het hof als vaststaand aan – door de verdachte op 5 juli 2017 ’s avonds laat aan de echtgenote van de aangever zijn gedaan (iv) en de inhoud van het telefoongesprek dat de verdachte op 10 juli 2017 om 17.24 uur met de aangever heeft gevoerd.
Verder staat voor het hof, mede op basis van afgeluisterde telefoongesprekken, vast dat de verdachte en [medeverdachte] ook op 10 juli 2017 de aangever samen door intimidatie en bedreigingen onder (forse) druk hebben gezet om het tot betaling van diens ‘schuld’ aan de verdachte te leiden. Zo heeft [medeverdachte] de aangever die dag om 13.07 uur aan de lijn en zegt dat hij duidelijk is geweest en dat het alles of niets is. Daarop wordt de telefoon overgenomen door de verdachte die kennelijk bij [medeverdachte] in de buurt is. Deze zegt onder andere dat de aangever moet laten zien dat hij ‘het’ geregeld heeft en dat hij – de verdachte – ‘kankerdol in zijn kop’ is en zweert hem te komen ‘ophalen’. Wanneer het de aangever even later is gelukt om een bedrag van € 5.000 te lenen, spreekt [medeverdachte] omstreeks 16.00 uur met hem af en neemt dat geldbedrag van hem in ontvangst. Om 16.21 uur rapporteert [medeverdachte] aan de verdachte dat de aangever hem zojuist ‘vijf’ heeft gegeven en dat de aangever straks nog ‘een bonnetje’ zal appen. Om 16.21 uur maant [medeverdachte] de aangever om ‘papieren van de bank’ te gaan regelen om aan te tonen dat ook de rest van het geld betaald zal gaan worden, omdat hij ‘nu wel wat moet gaan zeggen’. [medeverdachte] voegt eraan toe dat de aangever morgen met dat papier moet komen of met dat geld, ‘want anders weet ik het niet hoor’. Ongeveer veertig minuten later overhandigt [medeverdachte] het bedrag van € 5.000 bij een tankstation aan de verdachte. Terwijl [medeverdachte] met de verdachte in de auto zit belt [medeverdachte] om 17.24 uur met de aangever en geeft de telefoon door aan de verdachte, die vervolgens het reeds genoemde telefoongesprek voert, waarin de verdachte de aangever op dreigende en intimiderende wijze eraan herinnert dat hij, toen hij op ‘die kankerstoel’ zat, had gezegd dat hij ‘meteen vijf of tien rooien’ voor de verdachte kon regelen, maar dat aangever na vijf dagen nog steeds geen ‘tien rooien’ heeft, maar slechts vijf en het dus niet goed gaat komen met de aangever. Hij laat de aangever bovendien weten dat hij ‘kankerklaar’ met hem is, dat hij denkt dat de aangever het pas begrijpt als de verdachte hem pijn doet en dat er een moment komt waarop de aangever niet meer in de gelegenheid zal worden gesteld nog te betalen.
Gelet hierop kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking hebben getracht de aangever in de periode van 5 juli tot en met 10 juli 2017 door bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van € 40.000, zoals onder 3 ten laste is gelegd. Die inspanningen hebben gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van € 5.000, tot het beoogde doel geleid, zodat ook het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen. Hoewel duidelijk is dat de verdachte bij dit alles de belanghebbende was en voor het leeuwendeel verantwoordelijk is geweest voor het toegepaste geweld en de bedreigingen, acht het hof de rol van [medeverdachte] van voldoende gewicht om hem als medepleger aan te merken. Daarbij is betrokken dat (ook) [medeverdachte] de aangever naar de schuur heeft gebracht, in de ruimte met het oranje zeil aanwezig is geweest toen de aangever daar vastgebonden op de stoel zat en er – na fors te zijn mishandeld te zijn – foto’s van hem werden gemaakt, en hij de aangever uiteindelijk samen met de verdachte heeft losgemaakt. Terwijl [medeverdachte] de aangever vervolgens naar Purmerend reed, zei hij tegen hem dat het [geld] ‘echt geregeld moest worden’, omdat ‘die gasten’ gek waren. Vervolgens is hij met de aangever in opdracht van de verdachte teruggereden naar de woning aan de [straat 2] , alwaar de aangever opnieuw door de verdachte is mishandeld. Daarna heeft [medeverdachte] de aangever in de buurt van diens huis afgezet. Op 10 juli 2017 is [medeverdachte] opgetreden als contactpersoon tussen de verdachte en de aangever. Daarbij heeft ook [medeverdachte] de aangever in telefoongesprekken onder druk gezet. Vervolgens is het [medeverdachte] geweest aan wie de aangever het bedrag dat hij bijeen heeft kunnen krijgen metterdaad heeft afgegeven. Tot slot heeft de verdachte de aangever tot twee maal toe bedreigd met behulp van de telefoon die [medeverdachte] zojuist aan hem had over gegeven.
De verdachte heeft een alternatief scenario geschetst waarin de aangever de bij hem geconstateerde verwondingen reeds ’s ochtends in de woning aan de [straat 2] heeft opgelopen door toedoen van anderen en de aangever met het idee is gekomen om een ontvoering in scène te zetten, met als doel familieleden ertoe te bewegen geld aan hem uit te lenen om op die manier de schuld aan de verdachte af te kunnen lossen. Daartoe zijn in de ruimte met oranje zeil geënsceneerde foto’s gemaakt. Om het verhaal over de ontvoering aan geloofwaardigheid te laten winnen zou de verdachte het dreigende en intimiderende telefoongesprek van 17.24 uur hebben gevoerd, op voorspraak van de aangever die zich op dat tijdstip in aanwezigheid van een potentiële geldschieter bevond. De raadsman heeft zich, dit scenario tot uitgangspunt nemend, op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 en 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof dit alternatieve scenario echter niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de beschreven gang van zaken
an sichal een groot beroep doet op de verbeeldingskracht van het hof, geldt dat voor de juistheid van dat scenario in het dossier geen enkel solide aanknopingspunt kan worden gevonden. Zo hebben de bewoners van de woning aan de [straat 2] geen gewag gemaakt van het aantreffen van bloedsporen, vindt de beschreven gang van zaken geen steun in enige door [medeverdachte] afgelegde verklaring en heeft geen van de als getuige gehoorde vrienden en familieleden van de aangever verklaard dat laatstgenoemde in hun aanwezigheid (telefonisch) is afgeperst. Bovendien verklaart het scenario niet waarom de verdachte ook ’s avonds in de woning aan de [straat 2] dreigende taal heeft uitgeslagen en de aangever klappen heeft gegeven en waarom de verdachte de aangever op 10 juli 2017 niet alleen om 17.24 uur, maar ook al om 13.07 uur telefonisch heeft bedreigd.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde mist het tot vrijspraak strekkende verweer (in alle onderdelen) dus doel.
Echter, anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich (al dan niet in vereniging) heeft schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving op de manier als onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is redengevend dat het hof, in het licht van hetgeen omtrent de verklaringen van de aangever voorop is gesteld, voor hetgeen onder het tweede en derde gedachtestreepje is opgenomen onvoldoende overtuigend steunbewijs voorhanden acht. Daarnaast kan niet bewezen worden dat de onder het vierde tot en met achtste gedachtestreepje opgenomen gedragingen zich – als tenlastegelegd –
in Purmerendhebben afgespeeld. Immers, de aangever heeft tegen zijn vrouw gezegd dat hij dacht dat de schuur waarin hij is vastgehouden in Hoorn stond, terwijl de verdachte heeft verklaard dat de ruimte met oranje zeil zich in de schuur van de in [plaats 1] woonachtige [medeverdachte] bevond. Hoewel vast staat dat de aangever, als onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd, in Purmerend meermalen is geslagen, leveren die handelingen zelfstandig geen wederechtelijke vrijheidsberoving op.
Naar het oordeel van het hof is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 5 juli 2017 tot en met 10 juli 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld, met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 5.000 euro, toebehorende aan [benadeelde] , welk geweld hierin bestond dat [benadeelde] een of meermalen werd geslagen en [benadeelde] in een gebouw werd gedirigeerd en [benadeelde] een blinddoek om zijn ogen is gedaan en [benadeelde] op een stoel is geplaatst en de enkels en de polsen van [benadeelde] met tiewraps aan de stoel zijn vastgebonden en met een hamer is geslagen op de voeten/knie van [benadeelde] ;
3.
hij in de periode van 5 juli 2017 tot en met 10 juli 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van 40.000 euro, toebehorende aan [benadeelde] , [benadeelde] meermalen heeft geslagen en [benadeelde] in een gebouw heeft gedirigeerd en [benadeelde] een blinddoek om heeft gedaan en [benadeelde] op een stoel heeft geplaatst en
de enkels en de polsen van [benadeelde] met tiewraps aan de stoel heeft vast gebonden en met een hamer heeft geslagen op de voeten/knie van [benadeelde] en [benadeelde] telefonisch dreigende woorden heeft toegevoegd waaronder:
  • Die vrouw kon niet vijf rooien van de bank afnemen met een bonnetje erbij om jouw kankerhachie te redden? Dat kan niet, want zo kankerdom ben je in je kankerkop ben je, of niet?
  • Die kankertelefoon ga je niet oppakken. Als jij je telefoon niet oppakt, dan moet ik je ophalen en als ik je ophaal ga ik je pijn doen.
  • Ik ben er echt klaar met je aan het raken. Vrijdag wordt er dit en dit gezegd. Ik heb niks van me laten horen tot maandag. Nou is het maandag, en wat is er? Je komt met vijf kankerrooitjes aanzetten. Wat ga jij mij beloven, wat jij na ken komen, wat ga jij mij allemaal beloven?
  • Jongen luister, ik weet zeker, pertinent zeker, dat je me voor de gek gehouden heb[t]. En als je me nu voor de gek aan het houden bent, vriend, luister, echt waar…Drijf me niet tot het uiterste, dat je niet meer mag betalen, snap je? Op een gegeven moment mag je niet meer betalen. Dan kan je met zoveel geld komen, maar dan is betalen onmogelijk Gas erop. Het gaat echt te lang duren.
  • Jij heb[t] gezegd, dat je op die kankerstoel zat, heb jij gezegd dit en dat, ‘Ik kan meteen vijf of tien rooien voor je regelen, meteen’. Nu zijn we vijf dagen verder en nu heb je een keer vijf rooien en jij zei ‘Ik heb meteen vijf of tien rooien voor je, dat is geen probleem’. Nou we zijn vijf dagen verder en je hebt nog steeds geen tien rooien. Je hebt na vijf dagen pas vijf rooien, dus het gaat niet goed komen met jou,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van 29 november 2017, opgemaakt door mr. [verbalisant 1] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 november 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van [benadeelde]:
Iemand die zich [naam 1] noemde vroeg mij om wiet. Van [medeverdachte] [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] hoorde ik dat zijn vriend, die later [verdachte] bleek te zijn, wiet had. Het was 9,5 kilogram wiet. Ik zou 4.100 euro per kilo betalen. Het was de bedoeling om gelijk over te steken. Ik zou het verkopen voor 4.300 per kilo. Ik had die dag [het hof begrijpt: 5 juli 2017] om 11.00 uur met [medeverdachte] afgesproken bij het tenniscentrum. Ik ben bij [verdachte] en [medeverdachte] ingestapt. Wij zijn naar de [straat 2] gereden, daar waren wij om 11.15 of 11.30 uur. Ik heb de tas gepakt en ging naar binnen met de tas. Ik had met hem afgesproken dat ik drugs zou leveren. Ik kreeg vervolgens een revolver op mijn hoofd en werd met tiewraps aan mijn armen en benen vastgebonden. De man die zich [naam 1] noemde en een andere persoon pakten de tas en gingen er vandoor. [medeverdachte] en [verdachte] waren toen nog buiten. Ik kon de tiewraps lostrekken en ben naar de auto gerend. We zijn ergens heen gereden, maar ik weet niet waarheen. Ik ben door [medeverdachte] en [verdachte] naar een schuur of werkplaats gebracht. Ik werd daar geblinddoekt. Ik voelde het zeil en werd vast gezet op een stoel met tiewraps. Het was de plek waar ik ben mishandeld. Ik had mijn blinddoek de hele dag om. Toen ik op de stoel zat, werd ik met een stompe hamer geslagen. Mijn hoofd was dik, mijn neus ook en mijn teen was gebroken. Ik heb niet gezien wie mij sloeg. Ik heb [verdachte] wel gehoord. Ik heb tot de avond op de stoel gezeten. Rond een uur of tien/elf zou [medeverdachte] mij naar huis brengen. Toen [medeverdachte] mij naar huis ging brengen, maakte hij mijn gezicht schoon en kreeg ik een nieuwe blinddoek om. Toen ik op zolder vastzat en geblinddoekt was, waren [medeverdachte] en [verdachte] beneden aan het praten. Toen de blinddoek afging, zag ik [verdachte] en [medeverdachte] en een oranje zeil. Toen [medeverdachte] mijn gezicht schoon ging maken, zei [verdachte] dat hij met mijn telefoon mooie foto’s voor mijn familie zou maken. [medeverdachte] hielp met het losmaken. [verdachte] stond erbij. Hij zei dat ik geld moest regelen. [medeverdachte] heeft mij naar huis gebracht. Ik had een blinddoek om toen ik met [medeverdachte] in de auto wegreed. Bij de [plek 1] ging deze er af. Op de [straat 1] , ongeveer 100 meter van mij huis, werd [medeverdachte] gebeld. [verdachte] belde dat wij terug moesten komen naar de woning in de [straat 2] . Ik heb [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] gevraagd: “Moet dit echt?”. Hij [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] zei: “We moeten terug”. De bewoners hebben [verdachte] binnengelaten en ze hebben hem verteld dat zij de woning voor een uur of twee hadden verhuurd. Ik zag tiewraps en liet deze aan [verdachte] zien. Toen moest ik binnen 48 uur geld regelen. Ik kreeg 48 uur de tijd van [verdachte] om 41.000 of 42.000 euro te betalen. Ik moest binnen 48 uur zoveel geld regelen, anders zouden ze een bom in mijn huis gooien of mijn kinderen van school halen. [verdachte] vroeg: “Wie kunnen wij bellen voor geld?”. Ik zei: “Vraag aan [naam 2] met wie ik omga.” U zegt mij dat [naam 2] zegt te hebben gebeld. Toen had hij [verdachte] aan de telefoon. Ik weet dat omdat ik toen in de [straat 2] was en naast [verdachte] stond. Ik mocht niemand bellen. Ik weet dat het [verdachte] was, omdat [medeverdachte] niet mijn telefoon heeft afgepakt. Alleen [verdachte] heeft mijn telefoon in handen gehad. [medeverdachte] heeft mij rond 23.00 uur thuis afgezet. [medeverdachte] deed zijn opdracht. Hij moest alles doen wat [verdachte] zei. U houdt mij het telefoongesprek van pagina 269 van het dossier [het hof: met sessienummer 159] voor. Dat was een gesprek dat ik met [verdachte] voerde. [verdachte] heeft wel een paar keer met het nummer van [medeverdachte] gebeld. Ik heb 5.000 euro in een tasje aan [medeverdachte] gegeven. Dat was niet de volgende dag, maar de dag erna.

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 11 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 116-125.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op dinsdag 11 juli 2017 afgelegde
verklaring van [benadeelde]:
Ik werd door ‘ [naam 1] ’ benaderd of ik wiet 10 kilo kon krijgen. Toen heb ik aan [medeverdachte] , een vriend die ik al 5 à 6 jaar ken, gevraagd of die het kon krijgen. Dat kwam ook. Ik had het voor 4.100 [euro] ingekocht. Ik zou het voor 4.200 [euro] de kilo verkopen aan ‘ [naam 1] ’. Vorige week woensdag [het hof: woensdag 5 juli 2017] zijn ik, [medeverdachte] en een maat van hem – groot, kaal, sik, een kamper – rond een uur of 11 naar de [straat 2] in Purmerend gegaan, naar een flat op twee hoog in de [plek 2] . Ik wist niet beter dan dat ‘ [naam 1] ’ daar woonde. We gingen in de auto van die kale, een Chrysler. Die tien kilo kwam uit die auto. Die zat in een grote sporttas. Het was 9,5 kilo. Ik loop naar binnen met die wiet. ‘ [naam 1] ’ vroeg of ik wat wilde drinken. Toen kwam er een uit de slaapkamer met een panty over zijn hoofd en kreeg ik een klein, zwart revolvertje op mijn hoofd. Mijn handen en voeten werden met tiewraps aan elkaar vastgemaakt. Er werd in de tas gekeken en die rommel werd gepakt. Zij gingen weg. Ik heb mijzelf losgetrokken. Dat ging vrij gemakkelijk. Ik rende naar beneden, naar die vriend van mij en zijn maat. Die kale wilde [toen] geld van me hebben. Hij heeft gezegd dat ik aan hem 40.000 euro moest betalen. Toen zijn we naar een locatie gereden. De rit duurde een uur. Toen we aankwamen werd ik aan mijn arm uit de auto getrokken en naar binnen begeleid. Ik moest een paar treden op. Het was een loods of een werkplaats. Dat weet ik omdat zij, elke keer als zij weggingen, een zaagmachine of een stofzuiger aandeden om veel herrie te maken. Daar ben ik op een stoel gezet op een stuk zeil. Ik zat met tie-raps met mijn armen aan de leuning gebonden en met mijn enkels aan de stoelpoten. Ik werd geblinddoekt. Er werd gevraagd hoe het zat. Ze geloofden mij niet. Ik bleef bij mijn verhaal, ik bleef dat maar herhalen. Als ik geen geld zou regelen, dan zou ik nog een keer opgehaald worden en kreeg ik een bom op mijn huis. Ze hebben ook mijn vrouw gebeld met mijn telefoon en gezegd dat zij beter weg kon gaan. Ze hebben foto’s gemaakt met mijn eigen iPhone. Ik denk dat dit [er] een herinnering [aan] was dat ik maar beter kon betalen. Die kale kamper kwam af en toe even boven. Het waren wel professionals. Ik kreeg klappen. Ze begonnen bij mijn voeten, daarna een pauze, toen mijn knieën, daarna weer een pauze en toen op mijn gezicht, met een hamer op mijn hoofd. Ik werd ook [met] een bosje tiewraps geslagen. [medeverdachte] heeft mij naar Purmerend gereden. Ik was nog geblinddoekt. [medeverdachte] zei dat het echt geregeld moest worden, want die gasten waren gek. Ergens bij de Beemster ging de blinddoek af. ’s Avonds, toen ik bijna thuis was, belde die kale kamper [medeverdachte] [met de mededeling] dat we terug moesten komen naar de [straat 2] in de [plek 2] . Toen ben ik met [medeverdachte] teruggegaan naar die woning. Toen deed de vriendin van [naam 3] open. Wij zijn toen in de woning geweest. [naam 3] zat daar ook. Die vriendin vertelde dat zij de woning wel vaker verhuurden. Ik zag de tiewraps nog liggen. Daarna ben ik in Purmerend bij mijn thuis om de hoek afgezet. Ik ben rond 23.00 uur vrijgelaten. Daar ben ik opgehaald door mijn vrienden [naam 2] en [naam 4] . Sindsdien ben ik dag en nacht aan het rondrijden om geld te lenen. Van mijn moeder heb ik 1.000 euro geleend en van een vriend van mijn 4.000 euro, die het van zijn spaarrekening heeft gehaald. Ik heb die € 5.000 gisteren aan [medeverdachte] gegeven in een envelop in een rode boodschappentas van een supermarkt. Ik denk dat [medeverdachte] het aan die kale kamper heeft gegeven, want ik kreeg van hem een belletje dat ik de rest vandaag moest betalen, anders kwam hij mij weer halen. Maar ik ga echt nooit meer op zo’n stoel zitten. Dan spring ik nog liever voor de trein. Mijn plan was om vandaag een brief te laten opstellen dat ik over een maand kon betalen. Ik zou die brief [als] bewijs geven. Nu zit ik hier, ik ben moe ik ben op, ik weet het even niet meer. Ik heb striemen van de tiewraps aan mijn enkels en polsen. Mijn tenen van mijn rechtervoet kan ik niet bewegen en ze zijn blauw, misschien zijn ze wel gebroken. Ook mijn rechterknie is stijf, dik en blauw. Mijn oogkassen zijn blauw.

3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 65 van 18 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 126-134.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 juli 2017
verklaring van [benadeelde]:
Ik doe aangifte. Toen [medeverdachte] en ik die dag [het hof begrijpt: 5 juli 2017] waren teruggegaan naar die woning aan de [straat 2] , waren die kale met [naam 3] [het hof begrijpt: [naam 3] ] en zijn vrouw daar. [naam 3] zat echt op de bank met een bek vol tanden, van wat gebeurt hier allemaal. Die kale heeft toen mijn vrouw gebeld en gezegd dat ik weer terug kwam, dat ze mijn teentjes even [hadden] gebroken. Dat gesprek heeft hij met mijn telefoon gevoerd op de parkeerplaats bij [straat 2] .
Het is waarschijnlijk een motorclub. Die kale zei in de auto tegen mij dat hij president was geweest van een club, maar welke zei hij niet. [medeverdachte] heeft gezegd dat er jongens bij zaten van [groep] .
Ik ben op 16 juli 2017 in het ziekenhuis geweest. Mijn grote teen van mijn rechtervoet is gebroken. Ik heb nu gips. De arts vermoedde dat mijn neus ook gebroken was, maar daar kon hij weinig doen.
4. De verklaring van [benadeelde] , afgelegd als getuige op de terechtzitting in hoger beroep van9 september 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In ben op de stoel vastgebonden door [verdachte] [het hof begrijpt: [verdachte] ]. Hij hoorde hem daarbij praten. [medeverdachte] [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] was daarbij. Daarna kreeg ik klappen met de vuist in mijn gezicht. Die werden gegeven door [verdachte] . Ik weet niet of iemand anders ook nog klappen heeft gegeven. De bedoeling van die klappen was dat zij geld bij mij wilden lospeuteren. [verdachte] was ook degene die met een hamer op mijn tenen heeft geslagen. Er is ook nog met een hamer op mijn knie geslagen. Dat was wel hard, maar op een gegeven moment voel je niets meer. Op een gegeven moment ben ik losgemaakt door [verdachte] en [medeverdachte] .

5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2017.

Deze
verklaring van de verdachtehoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 4 juli 2017 zei [medeverdachte] tegen mij dat [benadeelde] wiet kon verkopen en vroeg mij of ik aan wiet kon komen. Ik heb 9,5 kilogram wiet aan [medeverdachte] gegeven en [medeverdachte] heeft dit aan [benadeelde] gegeven. Op 5 juli 2017 zijn wij in de ochtend met zijn drieën naar de [straat 2] gereden. [benadeelde] is met de wiet naar binnen gelopen. Toen hij weer naar buiten kwam zei hij dat hij was geript en een pistool tegen zijn hoofd had gehad. Ik was heel erg pissig dat de handel weg was. Voor het verlies van de wiet hoort [benadeelde] mij € 40.000 te betalen. In een schuur hebben wij de foto’s gemaakt die in het dossier zitten. Er is ook een foto gemaakt waarop [benadeelde] een blinddoek droeg. Ik heb de foto’s gemaakt. Rond 21.00 uur was ik weer bij die woning in de [straat 2] . Ik heb [medeverdachte] gebeld en hij kwam samen met [benadeelde] naar de [straat 2] . Ik ben de woning ingegaan en later kwamen [medeverdachte] en [benadeelde] ook. In de keuken lagen tiewraps. [benadeelde] zei dat hij daarmee was vastgebonden. Het klopt dat ik heel erg boos was. We hebben vervolgens de woning verlaten. [benadeelde] is met [medeverdachte] meegereden. Op 10 juli [het hof begrijpt: 2017] had ik met [medeverdachte] afgesproken bij een tankstation in Noord-Scharwoude. [medeverdachte] zei dat [benadeelde] hem € 5.000 had gegeven. Dat zat in een rood plastic tasje. U, voorzitter, houdt mij tapgesprekken voor. Degene die scheldt, ben ik. Ik was boos. [benadeelde] zei dat hij het zou regelen. U houdt mij tapgesprek 159 voor. Ik heb dat gesprek gevoerd. Het klopt dat ik lid ben van een motorclub.

6. Een proces-verbaal bevindingen van 19 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 271-272.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
relaas van verrichtingen en bevindingen van de verbalisanten:
Op 19 juli 2017 hebben wij een bezoek gebracht aan [adres 2] te Purmerend. Op dat adres stonden ingeschreven [naam 3] en [naam 5] . De deur werd geopend door een man die zich kenbaar maakte als [naam 3] . In de woning troffen wij een vrouw aan die zich kenbaar maakte als [naam 5] . Ik, [verbalisant 6] , vroeg aan [naam 3] en [naam 5] of zij ons meer konden vertellen over een incident dat recent in hun woning had plaatsgevonden. [ [naam 3] verklaarde dat er] die avond een kale man met een baard voor de woning stond en dat [naam 3] de man tegen hem hoorde roepen: “Waar is mijn wiet”. Deze man kwam vervolgens naar de woning van [naam 3] en was in het gezelschap van [benadeelde] . [naam 3] zag dat [benadeelde] letsel had. [naam 3] verklaarde ook gezien te hebben dat de man met de sik in de woning aan de [straat 2] aan [benadeelde] een klap gaf. De man met de baard vroeg of [naam 3] dan misschien veertigduizend euro voor hem had. [naam 3] hoorde dat de man met de baard aan hem vroeg of hij misschien ook een kap over zijn hoofd wilden en of er vingertjes geknipt moesten worden.

7. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 19 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 159-161.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van[naam 5], woonadres [adres 2] te Purmerend:
Op 5 juli 2017 kwamen er om 10.30 uur twee mannen, een Marokkaan en een blanke, die gebruik wilden maken van mijn huis. Het ging over wiet. De volgende morgen om 10.30 uur kwamen ze bij mij aan de deur. Ik moest het huis uit en gaf de huissleutels aan hen af. Ik was om een uur of één weer thuis. In de woonkamer lagen er twee tiewraps op de grond. In de avond ben ik even weggegaan. Mijn vriend [naam 3] was thuis. Rond 21.00 uur kwam ik thuis. Voor de centrale ingang van het appartementengebouw zag ik [naam 3] samen met een mij onbekende man. Het was een kale man met een sikje. Ik hoorde de man zeggen dat hij geript was en dat hij zijn wiet terug wilde. Ik zei dat ik er niet bij was. Ik zei: “Ga maar even mee naar boven, ik ga niet hier voor de deur praten”. Kort hierna kwam [benadeelde] naar boven, helemaal toegetakeld. Hij was helemaal bont en blauw. Er was ook nog een getinte man bij. De kale vroeg hoe we het gingen oplossen. Ik zei dat ze bij die andere twee moesten zijn, die Marokkaan en die blanke. Ik zei tegen hem dat [naam 3] en ik niet bij de rip waren. [benadeelde] zei wat tegen die kale. Toen gaf die kale hem een paar klappen. Die kale heeft ons nog gedreigd ons een zak over de kop te trekken en vingers af te knippen. Hierna zijn ze ons huis uitgegaan.

8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 74-89.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van[medeverdachte]:
Ik ben vóór 5 juli 2017 door [benadeelde] benaderd met de vraag of ik iets voor hem kon regelen. Ik heb voor [benadeelde] een ontmoeting met derden geregeld. Die 5.000 [euro] in tapsessie 64 klopt. Ik ben naar die [tankstation] gegaan. Ik ben als tussenpersoon opgetreden om geld te ontvangen en door te geven aan de derde. Ik heb geld in ontvangst genomen van [benadeelde] in een oranje-rode tas en dat geld bij de [tankstation] doorgegeven. Ik zat naast hem [het hof begrijpt: de derde] toen ik het geld overdroeg. De derde was een beetje boos toen hij maar 5.000 [euro] in de tas zag zitten. Het overige wat nog betaald moest was ongeveer 35.000 [euro].

9. Een proces-verbaal bevindingen van uitkijken camerabeelden [tankstation] van 22 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 278-285.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van verrichtingen en bevindingen van de verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb de camerabeelden van autobedrijf [autobedrijf] B.V., gevestigd aan de [adres 3] te Noord-Scharwoude bekeken. Het betreffen opnamen van 10 juli 2017. Omstreeks tijdstip 17.00 uur zie ik dat [medeverdachte] een oranje/rode plastic tas in zijn hand heeft. Ik zie dat hij in de grijze Peugeot met kenteken [kenteken] stapt, waarin een man die ik herken als [verdachte] zit. Ik zie dat [verdachte] het oranje/rode plastic tasje opent.

10. Een proces-verbaal van observatie maandag 10 juli 2017 van 13 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] , [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , doorgenummerde pagina’s 92-95.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van verrichtingen en bevindingen van de verbalisanten:
Wij, verbalisanten, hebben op 10 juli 2017 een observatie verricht en daarbij de volgende waarnemingen gedaan. Ik, [verbalisant 10] , zag op 10 juli 2017 om 17.15 uur dat er bij het [tankstation] tankstation, gelegen op aan [adres 4] te Noord-Scharwoude een grijze Peugeot 206 met kenteken [kenteken] stond. Ik, [verbalisant 8] , zag dat [verdachte] en [medeverdachte] in voornoemde auto zaten. Om 17.32 uur zag ik, [verbalisant 10] , dat [medeverdachte] uit de [kenteken] stapte.

11. Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 5 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 188-210.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van verrichtingen en bevindingen de verbalisant:
Ik ben belast met het uitluisteren en uitwerken van interceptie op verschillende taplijnen. [het hof: De uitwerkingen zijn hieronder opgenomen].
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] is [verdachte] . De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] is [medeverdachte] . De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 3] betreft aangever [benadeelde] .
Sessienummer 212
Op 10 juli 2017 om 13:07 uur heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] :
[benadeelde] : Ja ik heb, wacht een paar uh. Ik heb net gebeld, ze zegt: ‘geef me heel eventjes’. Ze belt me zo.
[medeverdachte] : Oké. Nou, als die zo belt. Je weet dat ik duidelijk geweest ben. Alles of niets. Dan doe je wat.
[benadeelde] : Ja, nee, ja. Ik ben ook, ik ben sowieso al aan het, voor kleine bedragen bij elkaar voor…
Telefoon wordt overgenomen door een andere man. Van deze man herken ik de stem als de stem van [verdachte] .
[verdachte] : [benadeelde] . [benadeelde]
: Ja.
[verdachte] : Vandaa[g]?
[benadeelde] : Ja. Ik wacht nu op een belletje van mijn tante.
[verdachte] : Hé luister eens. Kijk, ik weet niet of het lukt natuurlijk in één keer die centen van de bank af halen.
[benadeelde] : Ik kom sowieso met wat. Sowieso. Honderd duizend procent. Dus ik hoop dat ik het, dat ik het gewoon in één keer, maar ik kom sowieso.
[verdachte] : Als het niet in één keer gaat, dan laat jij een bewijsje zien dat jij het geregeld heb[t].
[benadeelde] : Ja, zeker.
[verdachte] : Ik kom je echt ophalen. Ik zweer het.
[benadeelde] : Nee.
[verdachte] : Ik ben helemaal kankerdol vandaag. Helemaal kanker dol in mijn kop ben ik vandaag.
[benadeelde] : Ik, ik, ik, het is duidelijk.
[verdachte] : Ik hoor het zo wel. Laat er niet een hele dag overheen gaan.
[benadeelde] : Nee, nee. Zeker niet. Je hoort me zo.
Sessienummer 3
Op 10 juli 2017 om 13.58 uur heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
[benadeelde] : Ik heb hier zo’n 6/6,5 duizend euro.
(…)
[benadeelde] : Als je maar weet dat ik dag en nacht ermee bezig ben, snap je?
[benadeelde] : Ik ga zo nog een paar adressen af. Ik probeer ook gewoon 5…Weet je, ik kan wel gaan wachten, maar straks is er wat met de bank of weet ik veel wat…dan wordt het later ofzo. Daarom, weetje…want ja, maar ik wil wel, alstublieft weet je.
[medeverdachte] : Ja, ja, ik regel het.
[benadeelde] : Ik wil jou wel alleen zien (…). Ik ben als de dood daar man.
[medeverdachte] : Nee, nee.
[benadeelde] : Ik ben echt bang gewoon.
[medeverdachte] : Nee, nee…die komt niet…hij komt niet.
[benadeelde] : Dat ik het gewoon aan jou kan geven.
[medeverdachte] : Nee, dat snap ik. Dat snap ik ook wel.
Sessienummer 55
Op 10 juli 2017 om 15:51 uur heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] . Uit dit gesprek is [zo oordeelt ook het hof] op te maken dat [medeverdachte] en [benadeelde] met elkaar hadden afgesproken op een locatie maar dat ze elkaar niet konden vinden.
[medeverdachte] : Ja.
[benadeelde] : Ik ben er al.
[medeverdachte] : Ja, ik weet niet waar je staat. Daar stond ik.
[benadeelde] : O, je staat er al? Ok.
[medeverdachte] : Waar ben je dan?
[benadeelde] : Ik stond om de hoek. Ik zie je zo.
[medeverdachte] : Ja, ik loop nou naar het plein. Laat maar. Hoi.
Sessienummer 64
Op 10 juli 2017 16:10 uur heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] .
[medeverdachte] : Ik heb hem nu uhh…Ik kom er net, net, net vandaan.
[verdachte] : Je komt er vandaan.
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : En?
(…)
[medeverdachte] : Ik zeg hij heeft wat gegeven, vijf.
[verdachte] : Ja, en met een bonnetje?
[medeverdachte] : Dat ging ’ie straks naar me appen.
[verdachte] : Maar…OK…hij heeft vijf aan je gegeven.
[medeverdachte] : Ja.
Sessienummer 71
Op 10 juli 2017 om 16:21:27 uur heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
[medeverdachte] : Ja, ik moet nu wat gaan zeggen.
[benadeelde] : Ehm, wat, wat, wat, is het beste, ehm.
[medeverdachte] : Ik weet niet wat ik moet zeggen.
[benadeelde] : Kut.
[medeverdachte] : Ja zeker, moet ik zeggen ‘ja overmorgen’?
[medeverdachte] : Ik wil wel zeggen ‘ja morgen’ en dan als het er morgen weer niet is…
[benadeelde] : Eh…
[medeverdachte] : Kijk, je ken zeggen ‘morgen’, maar dan zal je dan op papier, ik zou maar met hem meegaan dan, of weet ik veel, en dat je op dan dat je op papier kan aantonen dat het er aan komt.
[benadeelde] : Ja.
[medeverdachte] : Dat is het enige wat we kunnen doen. Ik kan zeggen ‘morgen want het kon niet in een keer’ en als het er morgen niet is, dat ze op papier dan je hebt staan van de bank, dat je het voor overmorgen of dinges, en dat het er dan is…maar dat ik daar kopie van heb of ik heb dat dat je dat kan laten zien.
[benadeelde] : Ja, dat je wel papier heb, ja nou, dat kan ze morgen zo ehh…in principe moet dat geen probleem zijn.
[medeverdachte] : Nee, maar dan moet ik zeggen dat dat voor morgen, en als ze niet morgen (…) dat ik dan wel dat papier kan laten zien, snap je?
[benadeelde] : Ja, is goed.
[medeverdachte] : Ik ga zo direct [er] heen, dus ga me niet bellen. Anders stuur ik wel een appie.
[benadeelde] : Is goed, dan moet je maar appie sturen, als je alleen bent, ja.
[medeverdachte] : Ja, daarom, dat snap je.
[benadeelde] : Ja, is goed.
[medeverdachte] . Ik zeg dat het er morgen er aankomt, maar dan moet je morgen, als niet lukt, dan moet je met dat papier komen. Echt, of dat geld, want anders weet ik het niet hoor pik...echt niet.
Sessienummer 159
Op 10 juli 2017 om 17:24 uur heeft er een gesprek plaats gevonden tussen [telefoonnummer 2] en
[telefoonnummer 3] . De gebruiker van [telefoonnummer 3] betreft aangever [benadeelde] . De lijn van [telefoonnummer 2] wordt tijdens dit gesprek [het hof begrijpt: van [medeverdachte] ] overgenomen door [verdachte] .
[benadeelde] : Ik heb het [medeverdachte] al helemaal uitgelegd. Ik hoop dat ik niet een brief hoef te laten zien van dat bewijs aan je en ik hoop dat ze met dat geld uit de bank loopt, dus of geld of een bewijs gewoon dat ze...
[verdachte] : Maar waarom heb je dat vandaag niet gedaan?
[benadeelde] : Omdat ze heb nu…ze moet morgen terugkomen...ik heb het [medeverdachte] uitgelegd, morgen.
[verdachte] : Ze kan niet? Je kon niet op de bank om je eigen bloeiende kankerhachie te redden? Kon jij niet met die vrouw naar de bank gaan? Die vrouw kon niet vijf rooien van de bank afnemen met een bonnetje erbij om jouw kankerhachie te redden? Dat kan niet, want zo kankerdom ben je in je kankerkop ben je, of niet?
[benadeelde] : Ik ga groter bedrag, want dat gaat ze aanvragen.
[verdachte] : Maar je komt nu ook met vijf rooien aanzetten.
[benadeelde] : Ja, dat heb ik bij elkaar gesprokkeld. Dan laat ik in ieder geval zien dat ik ermee bezig ben.
[verdachte] : Is dit geld van mijn handel pik?
[benadeelde] : Nee, een vriend van mij had laatst een klein beetje en dat heb ’ie weggedaan en dat was zijn spaargeld en dat heb ik gevraagd aan hem.
[verdachte] . En jouw tante, zo gezegd, die kon niet gewoon alvast vijf of tien rooien opnemen, dat ken niet?
[benadeelde] : Nou, ik had gevraagd voor het hele bedrag.
[verdachte] : Maar je wil [het] ook niet, of wel? Want je snapt het nog steeds niet.
[benadeelde] : Jawel, jawel.
[verdachte] : Het is nog steeds niet duidelijk bij jou.
[benadeelde] : Jawel, daarom heb ik dit laten...
[verdachte] : . Ik snap niet hoe ik het jou duidelijk moet gaan maken.
[benadeelde] : Daarom denk ik, regel alvast…
[verdachte] Die kankertelefoon ga je niet oppakken. Als jij je telefoon niet oppakt, dan moet ik je ophalen en als ik je ophaal ga ik je pijn doen.
[benadeelde] : Hij lag in de oplader, sorry.
[verdachte] : Dat domme gedrag jongen, dat domme kankergedrag.
[benadeelde] : Ik ben er dag en nacht mee bezig, hoor.
[verdachte] : Ik ben er echt klaar met je aan het raken. Vrijdag wordt er dit en dit gezegd.
Ik heb niks van me laten horen tot maandag. Nou is het maandag, en wat is er? Je komt met vijf kankerrooitjes aanzetten. Wat ga jij mij beloven, wat jij na ken komen, wat ga jij mij allemaal beloven?
[benadeelde] : Morgenochtend gaat ze naar de bank.
[verdachte] : Ja...
[benadeelde] : Ik hoop dat ik niet een bewijs heb van dat het nog een paar dagen langer gaat duren. Ik hoop gewoon dat ze eruit loopt met geld, want ik heb net nog gevraagd hoe het zat. Ik had het ook liever eergisteren al gehad.
[verdachte] : Ik denk dat ik je eens gewoon pijn moet doen en dat je [het] dan pas begrijp[t].
[benadeelde] : Het is echt heel duidelijk hoor. Vraag maar aan [medeverdachte] .
[verdachte] : Ik ben er helemaal kankerklaar mee aan het raken met je.
[benadeelde] : Het komt er echt aan, echt waar.
[verdachte] : Jongen luister, ik weet zeker, pertinent zeker, dat je me voor de gek gehouden heb[t]. En als je me nu voor de gek aan het houden bent, vriend, luister, echt waar…Drijf me niet tot het uiterste, dat je niet meer mag betalen, snap je? Op een gegeven moment mag je niet meer betalen. Dan kan je met zoveel geld komen, maar dan is betalen onmogelijk Gas erop. Het gaat echt te lang duren.
[benadeelde] : Nee, ik ben er dag en nacht mee bezig.
[verdachte] : Jij heb[t] gezegd, dat je op die kankerstoel zat, heb jij gezegd dit en dat, ‘Ik kan meteen vijf of tien rooien voor je regelen, meteen’. Nu zijn we vijf dagen verder en nu heb je een keer vijf rooien en jij zei ‘Ik heb meteen vijf of tien rooien voor je, dat is geen probleem’. Nou we zijn vijf dagen verder en je hebt nog steeds geen tien rooien. Je hebt na vijf dagen pas vijf rooien, dus het gaat niet goed komen met jou.
[benadeelde] : Het komt er echt aan. Ik wil niets liever dan betalen.
[verdachte] : Morgen vriend, ik meen het echt. Of er is morgen wat of ik zie jou morgen.

12. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 20 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 153-155.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van [naam 2]:
Ik ben een kennis van [benadeelde] . In de week van 3 tot 7 juli 2017 werd ik gebeld door een nummer dat ik niet kende. Er werd gevraagd: ‘Ben jij [naam 2] ?’. Er werd gezegd: ‘Ik ben een vriend van [benadeelde] . Je hoeft niet mee te werken hoor, maar [benadeelde] heeft zich in de brand geholpen en als je niet helpt komt hij niet meer thuis’. [benadeelde] had 1 of 2 dagen voordat ik werd gebeld tegen mij gezegd dat hij een afspraak had gemaakt over wiet. Hij zou die wiet doorverkopen. Ik werd gebeld dat [benadeelde] vrijgelaten zou worden. Er werd mij verteld dat we direct met [benadeelde] naar de dokter moesten want anders zou het niet goed met hem gaan. Ik kreeg toen wij bij de [restaurant] waren van [benadeelde] een foto doorgeappt. Van [benadeelde] kreeg ik te horen dat ik naar zijn huis aan de [straat 3] moest komen. Daar stond [benadeelde] . Hij strompelde, zat onder het bloed, [zijn] neus [was] dik [en] zag er uit zoals op de [het hof: genoemde] foto te zien is. In de auto was hij blij dat hij vrij was. Hij leek in shock en had pijn aan zijn hoofd. Op 10 juli 2017 heb ik [benadeelde] gezien. Hij vroeg mij of ik alsjeblieft een lening bij een bank wilde afsluiten. Hij was toen heel verdrietig en moest huilen. Hij zei: “Dan maak ik er wel een eind aan”.

13. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina’s 145-152.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op donderdag 13 juli 2017 afgelegde
verklaring van [naam 6]:
Vorige week woensdag [het hof begrijpt: 5 juli 2017] ben ik tussen 22.00 en 22.30 uur op mijn huistelefoon gebeld door een persoon. Die vertelde mij dat [benadeelde] thuis zou komen. De man zei tegen mij: “ [naam 6] , we hebben je man. Wij hebben hem bewerkt met een hamer op zijn voeten, knieën, hoofd. Neus gebroken en iets met zijn oogkas. Hij kan niet goed lopen. Hij moet naar het ziekenhuis. Het gaat mij niet om jou maar ik wil gewoon mijn geld. Het gaat om harde knaken. Hij heeft 48 uur om het te bezorgen. Zo niet dan gaat er een bom bij jou en je meiden naar binnen. Maak je niet druk hij komt zo naar huis.” De man had een accent, Rotterdams of kamper, een rollende klank zeg maar. Ik hoorde [benadeelde] op de achtergrond. De man zei: ‘Zeg dan even wat’. Toen zei [benadeelde] : ‘Ja, met mij’. Hij klonk alsof hij in elkaar geslagen was. Toen ik [benadeelde] buiten zag, was hij in slechte staat. Echt dat hij naar het ziekenhuis moest. Zijn ogen waren dik. Zijn neus was dik. Hij had een snee aan de andere kant van zijn gezicht. Hij had allemaal bulten op zijn hoofd. Zijn tenen waren helemaal blauw. Echt toegetakeld. Bij [benadeelde] ’s ouders thuis heb ik de foto van [benadeelde] voor het eerst gezien. Ik zag oranje zeil. Ik zag hem op een stoel. Daarna heb ik hem nog telefonisch gesproken. Hij vroeg of ik misschien iets [het hof begrijpt: geld] kon regelen.

14. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , doorgenummerde pagina’s 139-143.

Dit proces-verbaal (dat tot het bewijs wordt gebezigd in verband met de mededeling van [naam 6] over het accent dat de man die haar belde had) houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 juli 2017 afgelegde
verklaring van [naam 7]:
[verdachte] komt van het woonwagenkamp in [plaats 2] .

15. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] , doorgenummerde pagina’s 163-165.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van verrichtingen en bevindingen van de verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 14] , heb op 12 juli 2017 een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone 6S) uitgelezen. Vanuit het onderzoeksteam kreeg ik het verzoek om te onderzoeken of er afbeeldingen op het toestel stonden van het slachtoffer die vastgebonden zou zitten aan een stoel met daaronder een plastic zeil. Het slachtoffer zou zichtbaar letsel hebben op de foto’s. Binnen de veiliggestelde foto’s kwam ik 4 foto’s tegen die voldeden aan deze omschrijving. Deze foto’s waren, zo bleek uit de gegevens, gemaakt met dit toestel op 5 juli 2017, tussen 14.03 uur en 14.05 uur. Tevens stonden er foto’s op van het letsel, deze waren gemaakt op 6 juli 2017 door het slachtoffer zelf. Deze foto’s zullen als bijlagen bij dit proces-verbaal worden gevoegd.
16. De eigen waarneming van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2020die het volgende behelst:
Bij het onder 15 genoemde proces-verbaal van bevindingen zijn foto’s gevoegd die zijn afgedrukt op de doorgenummerde pagina’s 168 tot en met 174. Op vier op de pagina’s 168 tot en met 171 afgedrukte foto’s [die, naar het hof begrijpt, op 5 juli 2017 tussen 14.03 uur en 14.05 uur zijn gemaakt], is [benadeelde] te zien met een gehavend gezicht in een setting met een oranjekleurig zeil. Op de foto’s die zijn opgenomen op pagina’s 172 tot en met 174 [en die, zo begrijpt het hof, zijn gemaakt op 6 juli 2017] is te zien dat [benadeelde] een blauwpaars dik rechteroog, een rood-blauwe verkleuring onder het linkeroog, een streepvormige wond met een korst onder het linkeroog, een wond met een korst op de rechter bovenlip, een kapotte rechter onderlip en een donkere vlek boven de linker wenkbrauw heeft. Tevens zijn daarop een rechtervoet met diverse paarse verkleuringen en een zeer donkere verkleuring van de grote teen te zien.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander een man die hem vanwege de levering van partij hennep geld schuldig zou zijn een bedrag van € 5.000 afgeperst en geprobeerd deze te dwingen daar bovenop nog eens een bedrag van € 35.000 af te geven. Daarbij is het slachtoffer met tiewaps vastgebonden op een stoel en is er vervolgens grof geweld op hem toegepast, onder meer door met een hamer op diens voeten en knie te slaan. Om het slachtoffer vervolgens (verder) onder druk te zetten, is hij herhaaldelijk en op zeer intimiderende wijze telefonisch bedreigd. Gebleken is dat het slachtoffer onder invloed van de aldus op hem uitgeoefende druk stad en land is afgegaan om het benodigde geld bijeen te krijgen, op enig moment ten einde raad was en daadwerkelijk vreesde voor zijn leven. De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Die heeft ten gevolge van het geweld met een gebroken teen en andere lichamelijke ongemakken te stellen gehad. Daarnaast heeft hij langdurig met psychische gevolgen te kampen gehad, waarvoor hij zich onder behandeling van een psycholoog en een psychiater heeft moeten stellen. Delicten als de onderhavige dragen bovendien bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het moet tenslotte voor zowel de verdachte als voor de samenleving ondubbelzinnig duidelijk zijn dat deze manier van geschiloplossing onder geen enkele omstandigheid kan en mag worden getolereerd.
Het hof ziet echter ook een opwaartse lijn in het leven van de verdachte. Zo heeft hij de zorg op zich genomen van zijn 16-jarige zoon die bij de verdachte inwoont, verricht hij drie dagen per week vrijwilligerswerk en werkt hij toe naar een traject van schuldhulpverlening. Verder heeft hij zich – afgaande op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2020 – na 11 juli 2017 niet meer aan strafbare feiten schuldig gemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep getoond gemotiveerd te zijn om deze positieve lijn door te trekken. Verder houdt het hof er rekening mee dat aannemelijk is geworden dat de verdachte tijdens zijn eerdere detentie serieuze psychische klachten heeft ontwikkeld, maar hieraan zo goed mogelijk het hoofd biedt. Het hof ziet in een en ander aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm te gieten. Daarmee beoogt het hof tevens te bewerkstelligen dat de verdachte zich in de toekomst verre houdt van het plegen van strafbare feiten. Het hof acht om deze redenen in beginsel een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, op zijn plaats.
Het hof moet evenwel vaststellen dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 5 januari 2018, terwijl het hof eerst thans – ruim tweeënhalf jaar later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte om het onvoorwaardelijk deel van evengenoemde straf met twee maanden te bekorten. Dit brengt mee dat het in onvoorwaardelijke vorm op te leggen strafdeel de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest niet zal overstijgen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd vormt voor het hof geen aanleiding om een andere of nog lagere straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof aanmerkelijk minder bewezen heeft verklaard dan door het openbaar ministerie werd voorgestaan, de strafeis mede gelet op de tijd die sinds het tenlastegelegde is verstreken aan de hoge kant is, en omdat het hof meer rekening houdt met de persoonlijke situatie van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.073,30, bestaande uit een bedrag van € 5.073,30 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 7.000,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.073,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, integraal moet worden toegewezen en dat terzake daarvan de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak van het tenlastegelegde, het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de benadeelde partij de door hem gevorderde som van € 5.000 simpelweg schuldig was aan de verdachte en dat het op immateriële schade ziende deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de brief van de gedragskundigen van 13 december 2017 dat ter onderbouwing daarvan is ingebracht, is gebaseerd op onjuiste informatie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde op de wijze als voormeld heeft begaan. Aldus heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partij en is hij aansprakelijk voor de schade die daaruit is voortgevloeid.
Het op materiële schade ziende deel de vordering bestaat allereerst uit medische kosten (€ 28,00 voor de huur van krukken en € 45,30 voor medicijnen). Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks deze materiële schade met een totale omvang van € 73,30 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De vordering bestaat met betrekking tot materiële schade voorts uit het bedrag van € 5.000,00 dat de benadeelde partij op 10 juli 2017 (middellijk) aan de verdachte heeft overgedragen. Vaststaat dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen op onrechtmatige wijze is gedwongen tot (spoedige) afgifte van dit bedrag. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat de verdachte op grond van een eerdere rechtshandeling, te weten een overeenkomst van (ver)koop van een hoeveelheid hennep, wel recht had op dat bedrag. De vragen of en, zo ja, in hoeverre aan die overeenkomst in de omstandigheden van dit geval rechten kunnen worden ontleend en of de benadeelde partij al dan niet onverschuldigd heeft betaald, dienen echter te worden onderworpen aan nader debat tussen partijen, waarvoor in de strafprocedure geen plaats meer is. Daarom levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre zal het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich, desgewenst, met dit deel van zijn vordering wenden tot de civiele rechter.
De benadeelde partij heeft voorts gesteld dat hij ten gevolge van het op hem uitgeoefende geweld en de bedreigingen immateriële schade heeft opgelopen en terzake daarvan een bedrag van € 7.000,00 gevorderd. Naar het hof begrijpt zoekt de benadeelde partij voor dit deel van zijn vordering grondslag in het bepaalde van artikel 6:106 lid 1 en aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), op grond waarvan een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien deze lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in de persoon is aangetast.
Als niet (voldoende) gemotiveerd betwist staat vast dat de benadeelde partij ten gevolge van het op hem toegepaste geweld een gebroken grote teen heeft opgelopen, waarvoor zijn voet ingegipst is moeten worden. Van deze en de andere kwetsuren heeft hij geruime tijd en op dagelijkse basis hinder ondervonden.
De vraag die verder voorligt is, of de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast in de zin van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. Van de in art. 6:106 lid 1 en aanhef onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof zijn de aard en de ernst van de met het onder 2 en 3 bewezenverklaarde zodanig, dat de nadelige gevolge voor de psychische gesteldheid van de benadeelde partij dermate voor de hand liggen dat een aantasting in zijn persoon kan worden aangenomen. Ten overvloede wijst het hof er nog op dat de benadeelde partij brieven van gedragskundigen van 13 december 2017 en van 12 juni 2018 heeft overgelegd, waarin is vermeld dat bij de benadeelde partij PTSS is gediagnosticeerd. Dat de gedragskundigen daarbij ten dele zijn uitgegaan van omstandigheden die het hof niet heeft kunnen vaststellen, brengt niet mee dat in het geheel niet meer van die diagnose kan worden uitgegaan. Vanuit dit perspectief bezien kan het bestaan van geestelijk letsel dus wel degelijk worden vastgesteld.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige gaat het tot vergoeding van immateriële schade strekkende gedeelte van de vordering de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.573,30 (drieduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en dertig cent) bestaande uit € 73,30 (drieënzeventig euro en dertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst af hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.573,30 (drieduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en dertig cent) bestaande uit € 73,30 (drieënzeventig euro en dertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade voor een bedrag van € 28,00 op 4 oktober 2017 en een bedrag van € 45,30 op 12 juli 2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 september 2020.
=========================================================================
[…]