ECLI:NL:GHAMS:2020:2497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-004693-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor het voorhanden hebben van pepperspray in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval een spuitbus pepperspray. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van een iPhone 7 en het voorhanden hebben van pepperspray op 16 december 2018 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn onschuld betoogd en verzocht om vrijspraak, onder andere op basis van schending van het recht op een eerlijk proces en het niet vertalen van alle processtukken.

Het hof heeft de tenlastelegging van diefstal niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit feit. Wat betreft het voorhanden hebben van de pepperspray, oordeelde het hof dat dit feit wel wettig en overtuigend bewezen was. Het hof overwoog dat het voorhanden hebben van pepperspray een potentieel gevaarlijke situatie kan creëren en dat de verdachte hiermee een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen heeft veroorzaakt.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof besloot om een geldboete van € 290,00 op te leggen, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte voor het eerste feit vrijsprak en voor het tweede feit een geldboete oplegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004693-18
datum uitspraak: 9 maart 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-257034-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een iPhone 7, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbus pepperspray/traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, nu de verdachte het feit heeft ontkend en het dossier naast de aangifte onvoldoende steunbewijs bevat. Derhalve moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.

Bespreking van de gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overigens enigszins in afwijking van hetgeen hij in zijn appelschriftuur als te voeren verweren had aangekondigd – vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat er geen sprake is van een eerlijk proces, nu niet is voldaan aan considerans 30 van de Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures en aan artikel 3 van de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, dit laatste omdat niet al het bewijsmateriaal in het dossier is vertaald.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer dat ziet op de Richtlijn 2012/13/EU behoeft geen bespreking, nu dit verweer ziet op het onder 1 tenlastegelegde en de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Richtlijn 2010/64/EU (hierna te noemen: de richtlijn) heeft tot doel gemeenschappelijke minimumregels vast te leggen met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet beheerst. Artikel 3 lid 1 van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten (waaronder Nederland) verplicht zijn zorg te dragen voor een schriftelijke vertaling van alle processtukken die essentieel zijn. Artikel 3 lid 2 van de richtlijn houdt in dat in ieder geval als essentiële processtukken hebben te gelden: beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. De richtlijn is in de Nederlandse wet geïmplementeerd. Uit de richtlijn noch uit de wettelijke regeling vloeit de verplichting voort al het zich in het dossier bevindende bewijsmateriaal te doen vertalen in een taal die de verdachte beheerst. Bovendien heeft de raadsman niet onderbouwd, en is ook niet aannemelijk geworden, dat door het niet-vertalen daarvan sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces.
Het verweer wordt dan ook verworpen. Het hof ziet geen grond noch noodzaak in dit verband prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zoals verzocht door de raadsman. Het verzoek hiertoe wordt afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2018 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbus pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende en traanverwekkende stoffen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een busje pepperspray voorhanden gehad. De verdachte heeft hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben van pepperspray gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin is voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray een geldboete ter hoogte van € 290,00 als oriëntatiepunt genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van deze hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 290,00 (tweehonderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2020.
=========================================================================
[…]