ECLI:NL:GHAMS:2020:2461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
23-003215-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, bedreiging en vernieling met bewijs- en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2019. De verdachte, geboren in Suriname in 1987, was aangeklaagd voor mishandeling, bedreiging en vernieling. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van zijn ex-vrouw, [benadeelde 1], door haar bij de arm vast te pakken en haar in het gezicht te slaan, alsook het bedreigen van [benadeelde 2] met de dood. De verdachte heeft zich op 13 juli 2018 schuldig gemaakt aan deze feiten in Amsterdam. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van getuigenverklaringen en de aangiften van de benadeelden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 40 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen van elk € 500,00 voor immateriële en materiële schade. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling door een zorgverlener en een contactverbod met [benadeelde 1].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003215-19
datum uitspraak: 27 augustus 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2019 in de strafzaak onder de parketnummers
13-684297-18, 13-689128-18 (gevoegd) en 13-177361-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn ex-vrouw [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] bij haar arm vast te pakken en/of tegen een muur (aan) te duwen:

2.hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde 2] (via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen: "kom hierheen, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk broeken en/of jassen en/of een tas en/of een vest, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

4.hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een broekzak en/of diverse andere kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

5.(gevoegd)

hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex)levensgezel [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten met uitzondering van feit 3. Daartoe heeft hij – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
(i) er is geen sprake geweest van mishandeling omdat het enkele vastpakken van de pols van [benadeelde 1] niet zonder meer de opzet op het toebrengen van pijn oplevert (feit 1);
(ii) bij [benadeelde 2] was geen sprake van redelijke vrees voor het misdrijf waarmee gedreigd werd en er was sprake van een emotionele ontlading bij de verdachte, niet met de bedoeling om vrees op te wekken
(feit 2);
(iii) er is geen sprake geweest van vernieling omdat de schade reparabel is (feit 4) en daarnaast ontbreekt het opzet;
(iv) het incident van 23 juli 2018 is het gevolg geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij de aangeefster de verdachte van achteren bij zijn rugtas heeft vastgegrepen en de verdachte vervolgens in een natuurlijke reflex zijn arm naar achteren heeft gehaald (feit 5).
Het hof stelt op basis van de aangiften van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de verklaring van de getuige [getuige] en de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter zitting in eerste aanleg, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juli 2018 is door de verdachte aangebeld bij de woning van zijn ex-partner ( [benadeelde 1] ) – met wie hij niet getrouwd is geweest – met wie hij twee kinderen heeft. Nadat de verdachte de woning was binnengegaan “flipte” hij omdat hij erachter kwam dat de nieuwe vriend van zijn ex-partner daar ook woonde. De verdachte rende door het huis, pakte een mes uit het messenblok op het aanrecht en sneed daarmee een tas kapot. De verdachte liep vervolgens naar de slaapkamer van [benadeelde 1] , waar hij de kledingkast opende en kleding van de vriend van [benadeelde 1] , genaamd [benadeelde 2] , kapot heeft gesneden
met een mes. Toen [benadeelde 1] werd gebeld door [benadeelde 2] , heeft de verdachte [benadeelde 1] vastgepakt bij haar arm waardoor zij pijn voelde. Zij heeft daarbij ook een oppervlakkige verwonding opgelopen. De telefoon van [benadeelde 1] zat in haar broekzak en de verdachte wilde deze afpakken, waarbij een “struggle” was ontstaan. Bij het pakken van de telefoon heeft de verdachte de broekzak van [benadeelde 1] kapot gescheurd. De verdachte heeft de telefoon van [benadeelde 1] opgenomen en [benadeelde 2] telefonisch de woorden toegevoegd: “Kom hierheen, ik maak je dood”.
Op 23 juli 2018 wilde de verdachte zijn zoon zien om hem te feliciteren met zijn verjaardag. [benadeelde 1] was het daarmee niet eens. Toen de verdachte richting het veldje liep waar de jarige zoon was, probeerde [benadeelde 1] de verdachte tegen te houden door zijn rugtas vast te houden terwijl zij achter hem liep. De verdachte heeft toen met zijn arm naar achteren uitgehaald en met zijn hand in het gezicht van [benadeelde 1] geslagen. [benadeelde 1] voelde pijn aan de zijkant van haar gezicht en zij liep daarbij een verwonding op aan haar voorhoofd.
Beoordeling door het hof
Op grond van de feitenvaststelling hiervoor beoordeelt het hof de gevoerde verweren als volgt.
ad (i)
Met de raadsman is het hof van oordeel dat vastpakken – gelet op hetgeen de algemene ervaring leert – niet zonder meer pijn en/of letsel oplevert. Of het (voorwaardelijk) opzet van een verdachte bij het vastpakken op het toebrengen van pijn of letsel was gericht, hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij boos was, dat er sprake was van een
“struggle”toen [benadeelde 1] haar telefoon niet wilde afgeven en dat hij de aangeefster stevig bij haar pols heeft vastgepakt. Het hof overweegt dat het stevig vastpakken bij de pols onder de gegeven omstandigheden – in een
“struggle”met zijn ex-vriendin terwijl de verdachte naar eigen zeggen “geflipt” was – naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans oplevert dat degene die wordt vastgepakt dat als pijnlijk zal ervaren. Die kans heeft de verdachte willens en wetens aanvaard. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [benadeelde 1] opzettelijk heeft mishandeld.
ad (ii)
Voor het bestaan van ‘redelijke vrees’ is in de rechtspraak bepaald dat vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
[benadeelde 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte de woorden “kom hierheen, ik maak je dood” meermalen schreeuwend door de telefoon tegen hem heeft geuit, terwijl [benadeelde 2] op de achtergrond de kinderen van [benadeelde 1] en [benadeelde 1] zelf hoorde huilen, waardoor hij zich bedreigd voelde.
Het hof is van oordeel dat de bedreiging die door de verdachte is geuit van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij [benadeelde 2] zowel naar subjectieve als objectieve maatstaven in redelijkheid de ernstige vrees kon ontstaan dat hem bij een confrontatie met de verdachte iets zou worden aangedaan waardoor hij het leven kon laten. Dat de verdachte zijn uitlatingen mogelijk heeft gedaan op een emotioneel moment waarin over en weer ongepaste uitlatingen werden gedaan, maakt niet dat daaraan het bedreigende karakter wordt ontnomen.
ad (iii)
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte door de worsteling met [benadeelde 1] , haar broekzak heeft beschadigd. Door met geweld de telefoon uit de broekzak van [benadeelde 1] te pakken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zak zou scheuren, hetgeen ook is gebeurd. Dat deze beschadiging hersteld kan worden doet aan dit oordeel van het hof niet af. Met de raadsman is het hof van oordeel dat dit juridisch niet kan worden geduid als vernieling. Het bewezenverklaarde is evenwel te scharen onder beschadiging.
ad (iv)
De aangifte van [benadeelde 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , die heeft gezien dat de verdachte met zijn arm naar achteren sloeg en vervolgens ook zag dat [benadeelde 1] verwondingen had aan haar hoofd en bloedde. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat er een duw en trek-situatie was ontstaan. Op grond van de verklaring van [getuige] , die spreekt over een handgemeen, en de hiervoor vastgestelde feiten – waaronder de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar met de platte hand in het gezicht sloeg – acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte de aangeefster onbedoeld met een losrukkende beweging heeft geraakt. Uit de aard van het handelen van de verdachte, het blind naar achteren slaan in een duw- en trek-situatie, leidt het hof af dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het raken van [benadeelde 1] en daarmee in de gegeven situatie ook op het haar toebrengen van pijn of letsel. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is die gedraging namelijk zo zeer gericht op pijn en letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen daarvan bij [benadeelde 1] heeft aanvaard.
Alles afwegend en in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 13 juli 2018 te Amsterdam, [benadeelde 1] heeft mishandeld door [benadeelde 1] bij haar arm vast te pakken.

2.hij op 13 juli 2018 te Amsterdam, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [benadeelde 2] via de telefoon dreigend de woorden toe te voegen: "kom hierheen, ik maak je dood".

4.hij op 13 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een broekzak, toebehorende aan

[benadeelde 1] , heeft beschadigd.

5.(gevoegd)

hij op 23 juli 2018 te Amsterdam, zijn ex-levensgezel [benadeelde 1] heeft mishandeld door [benadeelde 1] in het gezicht te slaan.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 5 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek, waarvan 36 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn diverse bijzondere voorwaarden gesteld. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 1] , zijn ex-partner, door haar stevig bij haar arm te pakken en door haar in haar gezicht te slaan. Zij heeft hierdoor pijn geleden en letsel bekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Bovendien kunnen dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van [benadeelde 2] door hem telefonisch met de dood te bedreigen. Aldus heeft hij een voor hem angstige en intimiderende situatie veroorzaakt en zijn gevoel van veiligheid aangetast. Dat laatste zal ook gelden voor de kinderen van [benadeelde 1] en [benadeelde 1] zelf, die van dit incident getuige hebben moeten zijn. Niet uitgesloten is dat – in ieder geval – de kinderen hiervan gevolgen zullen ondervinden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en beschadiging van meerdere kledingstukken toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Aldus heeft hij een tekort aan respect voor andermans eigendommen aan de dag gelegd en heeft hij voornoemde personen schade en overlast bezorgd, nog daargelaten dat het stuk snijden van de kleding van [benadeelde 2] met een mes heeft bijgedragen aan de beangstigende situatie in de woning voor [benadeelde 1] en de kinderen.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 eerder onherroepelijk veroordeeld voor de mishandeling van [benadeelde 1] , hetgeen in zijn nadeel weegt.
Uit het reclasseringsadvies van 15 mei 2019 komt naar voren dat bij de verdachte een impulsbeheersingsstoornis is vastgesteld, hetgeen een risicofactor is voor de kans op recidive. Tevens zijn er aanwijzingen voor een mogelijke licht verstandelijke beperking, waardoor het onzeker is of de verdachte op dit moment de juiste behandeling bij De Waag krijgt. Positief is dat de verdachte goed meewerkt aan de behandeling en aan het reclasseringstoezicht. De kans op onttrekking wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte heeft zich aanvankelijk coöperatief opgesteld, maar sinds hij een baan heeft is het moeilijk om afspraken met hem te maken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De verdachte is tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep niet verschenen maar zijn raadsman heeft over de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte medegedeeld dat hij rustiger is geworden, werk heeft en zich heeft neergelegd bij het gebieds- en contactverbod dat – ten aanzien van [benadeelde 1] en hun gemeenschappelijke kinderen – van kracht is.
Gelet op het voorgaande, met name gelet op het door de verdachte toegepaste geweld en het feit dat hij al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Om het gevaar voor herhaling in te perken is het van belang dat de verdachte wordt begeleid en behandeld. Daarom zal het hof een groot deel van de gevangenisstraf, te weten
36 dagen, voorwaardelijk aan de verdachte opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en gevorderd door de advocaat-generaal. Hoewel uit het reclasseringsrapport blijkt dat het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld, ziet het hof toch meerwaarde in het opleggen hiervan om de verdachte in te scherpen geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal beperkt blijven tot de dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de ernst en veelheid van de bewezenverklaarde feiten zal het hof aan de verdachte daarnaast een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg (mondeling) in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 500,00 ter zake immateriële schade. De vordering is
bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de gehele vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof – in verband met het gevoerde vrijspraakverweer – primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandelingen rechtstreeks schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op het gewelddadige en angstaanjagende karakter van het handelen van de verdachte, de pijn en het (lichte) letsel dat de benadeelde partij daardoor heeft opgelopen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg (mondeling) in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 500,00 ter zake van materiële schade. De vordering is
bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de gehele vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht het schadevergoedingsbedrag te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 500,00 rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Hoewel bonnetjes ontbreken, schat het hof de ontstane totale schade op dit bedrag, gelet op het aantal en de aard van de kledingstukken die de verdachte heeft vernield, de aard en ernst van de toegebrachte schade (die zichtbaar is op zich in het dossier bevindende foto’s, pagina 07 en 08). De betwisting van de hoogte van de schade door de verdediging is voorts dermate summier dat dit niet tot een ander oordeel leidt. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging (13-177361-16)
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van
20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft zich – indien het hof in de onderhavige zaak komt tot een veroordeling – gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren en daarom zal de tenuitvoerlegging van de genoemde voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
36 (zesendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
 zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
 zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 verplicht meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek;
 gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact mag opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder
1. en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2017, parketnummer 13-177361-16, te weten een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 augustus 2020.
mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.