Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Ibetoogd dat deze vastgestelde feiten onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met dit bezwaar hierna rekening houden. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
Hierbij bevestigen wij dat u op maandag 8 juli 2019 op staande voet bent ontslagen. Zaterdag 29 juni 2019 is namelijk geconstateerd dat u tijdens uw dienst, samen met een aantal collega’s, alcoholische drank aan het nuttigen was in de eetruimte.
brengt u onder meer de veiligheid van uzelf en van uw collega’s alsook van anderen in gevaar. Door het gebruik kan ook het reactievermogen negatief worden beïnvloed met ernstig nadelige gevolgen van dien. Uw handelwijze/gedrag op 29 juni 2019 strookt dan ook geenszins met uw (voorbeeld)positie en ook niet met de regels waaraan u bent gebonden.
3.Beoordeling
grief IIIte behandelen. Met deze grief betoogt Menzies dat de aan [geïntimeerde] verweten gedragingen (wel degelijk) een dringende reden vormden voor het ontslag op staande voet.
grief IIgeen behandeling. Deze grief heeft betrekking op onder meer het onverwijldheidsvereiste. Ook betekent dit dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:672 lid 10 BW (oud) recht heeft op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Grief IV, waarmee Menzies anders betoogt, faalt daarmee.
grief Vbestrijdt Menzies het oordeel van de kantonrechter dat aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding dient te worden toegekend. Omdat zich hier de situatie voordoet als bedoeld in artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW, is het verzoek van [geïntimeerde] om toekenning van een billijke vergoeding toewijsbaar. Bovendien is een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht als zodanig ernstig verwijtbaar aan de zijde van werkgever. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] een billijke vergoeding dient te ontvangen. Grief V faalt.
grief VIIIheeft Menzies betoogd dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van Menzies. Wat hiervan ook zij, Menzies heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden dan het voorgaande, zodat haar bewijsaanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd. Grief VIII treft geen doel.
Grief IX, waarmee Menzies de ten laste van haar uitgesproken proceskostenveroordeling bestrijdt, faalt om die reden. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep zal Menzies worden veroordeeld in de proceskosten van deze instantie.