Uitspraak
beslissing
1.Het geding
2.De feiten en het procesverloop
3.Het wrakingsverzoek
4.Beoordeling van het wrakingsverzoek
1 mei 2020. Van feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat verzoeker de onderhavige wrakingsgrond niet eerder dan op de zitting van 29 mei 2020 naar voren heeft kunnen brengen is niet gebleken. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek in zoverre niet tijdig is gedaan. Verzoeker zal op dit onderdeel van zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
medeziet op een e-mail van de voorzitter aan de verdediging van
12 mei 2020. Ook hier is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat deze wrakingsgrond niet eerder dan op 29 mei 2020 naar voren kon worden gebracht, zodat het niet tijdig is gedaan en verzoeker ook op dit onderdeel van zijn verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
‘Er zal dus eerst een regiebehandeling plaatsvinden’en vraagt of deze doorgang kan vinden op 29 mei 2020 of dat daarvoor een planning op een latere zitting aangewezen is (ten behoeve van een deugdelijke voorbereiding door de raadsman).
lijkt te zeggen’dat hij de onderzoekswensen bij nader inzien niet wenst te handhaven en vraagt hem zich daarover uit te laten. Deze indruk kan naar het oordeel van de wrakingskamer inderdaad worden opgemaakt uit de opmerkingen van de raadsman in zijn brief van 14 mei 2020, dat hij uit gaat van een inhoudelijke behandeling op 29 mei 2020 en:
‘Er is (…) geen geld voor een regiezitting gevolgd door een inhoudelijke behandeling’. Deze en ook overige door verzoeker geschetste omstandigheden leveren, naar het oordeel van de wrakingskamer, geen aanwijzingen op voor het oordeel dat de voorzitter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is.