Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
De grieven I, II en IVlenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het bezwaar van R&D tegen het bestreden vonnis houdt in essentie in dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan de dwingendrechtelijke regeling in artikel 7:755 BW, waaruit voortvloeit dat [X] , als degene die betaling van meerwerk vordert, de opdracht en de aard en omvang van het meerwerk moet bewijzen. Partijen zijn een vaste aanneemsom overeengekomen. Op grond van de opdrachtbevestiging mochten regie uren of meerwerk alleen worden uitgevoerd/in rekening gebracht na daartoe strekkende opdracht. R&D heeft geen (schriftelijke) opdracht gegeven voor meerwerk. Bovendien maken diverse door [X] als meerwerk berekende werkzaamheden deel uit van de geoffreerde werkzaamheden, zodat deze dubbel in rekening worden gebracht, zijn berekende uren niet juist en is ander berekend meerwerk niet uitgevoerd. Gelet op het gevoerde verweer had [X] feiten moeten stellen en bewijzen over de omvang van de opdracht, de verrichte werkzaamheden en de opgegeven uren. [X] heeft dat niet gedaan, aldus nog steeds R&D.