ECLI:NL:GHAMS:2020:2332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
200.257.587/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek van raadsheer wegens nevenbetrekkingen en oplegging wrakingsverbod

Op 25 augustus 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door twee besloten vennootschappen, bijgestaan door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, tegen raadsheer mr. A.J. Wolfs. De verzoeksters stelden dat de raadsheer niet onpartijdig kon zijn vanwege zijn nevenbetrekkingen, waaronder het geven van cursussen samen met een advocaat van de wederpartij. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeksters ontvankelijk zijn in hun verzoek, maar heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De raadsheer heeft in zijn verweer aangegeven dat hij zijn nevenfuncties tijdig heeft gemeld en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de raadsheer een cursus geeft met een kantoorgenoot van de advocaat van de wederpartij niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeksters eerder een niet-ontvankelijk wrakingsverzoek hadden ingediend, wat leidde tot de beslissing om een wrakingsverbod op te leggen. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. H.M.J. Quaedvlieg, P.F.E. Geerlings en H.A. van den Berg, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.257.587/03
zaaknummer hoofdzaak : 200.257.587/01
beslissing van de wrakingskamer van 25 augustus 2020
inzake het op 11 juni 2020 ingediende wrakingsverzoek van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verzoeksters] B.V. (hierna: [verzoeksters] B.V.),
gevestigd te [plaats],
bijgestaan door: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeksters] B.V. (hierna [verzoeksters] B.V.),
gevestigd te [plaats],
bijgestaan door: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar,
hierna gezamenlijk te noemen “verzoeksters”.

1.Het geding

1.1
[naam 1] en [naam 2] hebben namens verzoeksters een verzoek tot wraking gedaan op de openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2020 in een hieronder nader te beschrijven geschil dat wordt behandeld door de Ondernemingskamer (hierna: de hoofdzaak). Uit de volmacht van 6 juni 2020 (door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos overgelegd als bijlage bij het schrijven van 18 juni 2020) blijkt dat [naam 1] door de bestuurder van [verzoeksters] B.V. gevolmachtigd is (en was) op te treden namens [verzoeksters] B.V. Om die reden zal de wrakingskamer [naam 1] voor
dezeprocedure in
dezewrakingskamer aanmerken als gevolmachtigde om namens [verzoeksters] B.V. een verzoek tot wraking te doen. [naam 2] is – blijkens het proces-verbaal van 11 juni 2020 – in zijn hoedanigheid van bestuurder van [verzoeksters] B.V. opgekomen en heeft in die hoedanigheid een verzoek tot wraking ingediend. Bij die stand van zaken acht de wrakingskamer verzoeksters ontvankelijk in hun verzoek tot wraking.
1.2
Het verzoek tot wraking betrof in eerste instantie het gehele gerechtshof, dan wel het hele instituut van de Ondernemingskamer, dan wel het hele tribunaal, en daarnaast de raadsheer mr. A.J. Wolfs (hierna: de raadsheer). Bij faxbericht van 13 augustus 2020 hebben verzoeksters het hof aanvullende grieven toegezonden, welke onder punt 3.2 zullen worden toegelicht.
1.3
De wrakingskamer heeft op 7 juli 2020 aan verzoeksters te kennen gegeven dat zij niet kunnen worden ontvangen in het verzoek tot wraking voor zover het betreft het gehele gerechtshof dan wel het hele instituut van de Ondernemingskamer dan wel het hele tribunaal.
1.4
De raadsheer heeft op 7 juli 2020 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie op het verzoek gegeven.
1.5
De advocaat van de eiser in de hoofdzaak, mr. Schepel, heeft namens [naam 3], belanghebbende in de wrakingszaak, per brief van 6 juli 2020 en in het aanvullend schrijven van 14 augustus 2020 te kennen gegeven dat het wrakingsverzoek tegen mr. A.J. Wolfs niet in behandeling dient te worden genomen en voor het overige (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard dient te worden dan wel dient te worden afgewezen. Mr. Schepel heeft gemeld dat hij noch zijn cliënt ter zitting zal verschijnen.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
18 augustus 2020. Namens verzoeksters zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. Tevens is verschenen de raadsheer.

2.De feiten

2.1
De hoofdzaak betreft een geschil tussen [naam 3], wonende te [plaats], optredend als eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident, enerzijds, en [verzoeksters] B.V. als gedaagde en [verzoeksters] B.V. als eiseres in het incident tot voeging dan wel tussenkomst anderzijds. Het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 vermeldt dat [naam 2] zich ter zitting ten overstaan van de Ondernemingskamer (nogmaals) in persoon als belanghebbende in de hoofdzaak heeft gemeld. Het proces-verbaal vermeldt geen beslissing van de Ondernemings-kamer ten aanzien van de vraag of [naam 2] als belanghebbende in de hoofdzaak dient te worden aangemerkt.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 en de toelichting hierop ter zitting van 18 augustus 2020 is de grond van het verzoek tot wraking – in de kern –
de volgende:
De raadsheer zou volgens een uitdraai van de nevenbetrekkingen – zoals door verzoeksters
overgelegd ter zitting van 11 juni 2020 – geen nevenbetrekkingen hebben, terwijl is gebleken
dat hij een cursus geeft tezamen met mr. R. Wolf, een kantoorgenoot van de advocaat van de
wederpartij, mr. Schepel. Raadsheren die cursussen geven aan advocaten dragen hun eigen
gedachten op deze advocaten over, waardoor niet langer sprake is van onafhankelijkheid, aldus verzoeksters.
3.2
Op 13 augustus 2020 is namens de verzoeksters aan het hof een faxbericht houdende aanvullende grieven toegezonden, die – naar de wrakingskamer begrijpt – puntsgewijs samengevat neerkomen op het volgende:
1. De ontvankelijkheid van [naam 3] was geen behandelissue volgens de agenda van mr. Vink (luister audio-opname).
2. Niet alles staat in het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 (uit de audio-opname blijkt dat een aantal essentiële zaken is weggelaten).
3. De Ondernemingskamer heeft in de vorige procedure, waarin een onjuiste beslissing is genomen, een paar grote fouten gemaakt.
4. Het geschil is, gelet op de achtergrond, geen zaak voor de Ondernemingskamer.
5. Deze rechters nemen de zaak niet serieus.
6. Zelfs na de wraking heeft de Ondernemingskamer de zaak nog verder behandeld.
3.3
Voorts is bij de behandeling van het wrakingsverzoek op 18 augustus 2020 namens de verzoeksters naar voren gebracht dat uit de audio-opname van de zitting van 11 juni 2020 blijkt dat de wraking niet enkel betreft mr. Wolfs, maar eveneens de andere leden die deel uitmaakten van de zittingscombinatie op 11 juni 2020, te weten raadsheren Vink en Meijer en raden Eeftink en Loonen.
3.4
De raadsheer is van mening dat de aangevoerde grond voor de wraking niet kan leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Hij heeft hiertoe in zijn schriftelijke reactie – zoals eveneens voorgedragen ter zitting van 18 augustus 2020 – het volgende aangevoerd:
Ik heb twee nevenfuncties, die beide tijdig in het nevenfunctieregister rechters zijn opgenomen. Het is dus niet juist dat ik deze functies niet heb gemeld; voor beide heb ik telkens vooraf toestemming gevraagd en gekregen van de president van dit hof. Direct na die toestemming zijn deze op de daar vermelde ingangsdatum verwerkt in het nevenfunctieregister rechters. De uitdraai van een andere website die verzoekers in het geding hebben gebracht vermeldt onjuiste gegevens (ik zou geen nevenfuncties hebben). Die website is niet bijgewerkt. Het register zoals opgenomen in www.rechtspraak.nl is dat wel.
In dit geval gaat het om mijn docentschap bij [naam 4]. Via collega mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar ben ik benaderd voor het geven van de eendaagse cursus “Conflicten in de vennootschap” bij [naam 4]. Mr.dr. R. Wolf (hierna: Wolf) gaf die cursus destijds samen met mr. Christan van Megchelen. Beiden kende ik toen nog niet. Aanvankelijk heb ik één onderdeel van de cursus gegeven en de laatste jaren geven Wolf en ik eens per jaar deze cursus (zonder Megchelen), waarbij ieder zijn eigen onderwerpen heeft. Voorafgaand aan de cursus bespreken we het cursusmateriaal en nieuwe wetenschappelijke artikelen die daaraan zouden moeten worden toegevoegd en ontwikkelingen in de wet; buiten dat cursusverband hebben wij in het geheel geen contact. Ik wist dat Wolf naast zijn docentschap aan de [naam 5] ook advocaat is bij UdinkSchepel. Ik heb met hem nooit over enige zaak van [naam 3] - ook niet in cursusverband - gesproken; ook andersom heeft hij mij daar nooit over lastig gevallen.
De kantoorgenoot van Wolf, mr. Schepel, ken ik alleen van zittingen bij de ondernemingskamer, waar hij als advocaat en ik als rechter optreedt. Buiten de zitting spreek ik hem nooit. Uiteraard heb ik geen enkel belang bij het advocatenkantoor UdinkSchepel of bij [naam 3]. Het staat mij m.i. daarom vrij de zaak (verder) te behandelen.
3.5
Ter zitting op 18 augustus 2020 heeft de raadsheer nog aangevuld dat hij de keuze om als raadsheer in deze zaak op te treden welbewust, afgewogen en in overleg heeft gemaakt. Dat een raadsheer vanwege een nevenbetrekking als het geven van een cursus met een kantoorgenoot van de advocaat van een procespartij een zaak niet zou mogen behandelen, voert in zijn optiek te ver. De raadsheer stelt zich op het standpunt dat zijn onpartijdigheid door deze nevenfunctie niet wordt aangetast.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 36 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (e.v.) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste jurisprudentie dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om beslissingen van de behandelende kamer inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of zelfs onjuiste beslissingen.
De wrakingskamer overweegt in dit verband als volgt.
4.3
Ten aanzien van de stelling van de verzoeksters dat het verzoek tot wraking was gericht tegen de gehele zittingscombinatie, en niet enkel mr. Wolfs, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van de zitting heeft te gelden als kenbron bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2020 heeft te gelden als een authentieke akte waarin is opgenomen een zakelijke weergave van hetgeen zich op de zitting heeft afgespeeld. In het proces-verbaal wordt enkel gesproken over de wraking van raadsheer mr. Wolfs, en worden niet – zoals door verzoeksters naar voren gebracht – de namen van de andere raadsheren/raden genoemd. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat verzoeksters om een aanvulling van het proces-verbaal hebben verzocht, zodat de wrakingskamer van de tekst van het proces-verbaal dient uit te gaan. De wrakingskamer zal om die reden, en overigens op de grond dat het verzoek zoals naderhand voorgelegd niet tijdig en bovendien geheel niet onderbouwd is gedaan, het verzoek tot wraking van de overige raadsheren/raden van de zittingscombinatie van 11 juni 2020 niet verder in behandeling nemen.
4.4
Met betrekking tot de bij brief van 13 augustus 2020 opgeworpen aanvullende grieven (wrakingsgronden) stelt de wrakingskamer voorop dat dit voor het overgrote deel nieuw aangevoerde omstandigheden betreffen, die niet (onmiskenbaar) deel uitmaken van de (op de zitting van 11 juni 2020 opgegeven) wrakingsgrond, temeer nu deze geen betrekking hebben op de wraking van raadsheer Wolfs. Om die reden kunnen deze omstandigheden niet bij de beoordeling van het wrakingsverzoek worden betrokken. Artikel 37, derde lid, Wetboek van burgerlijke rechtsvordering vereist immers dat alle wrakingsgronden tegelijk worden voorgedragen.
De omstandigheid dat de voorzitter van de Ondernemingskamer, nadat het wrakingsverzoek was gedaan, nog enkele inlichtingen van verzoeksters wenste, levert overigens reeds geen wrakingsgrond op omdat de voorzitter doende was de wrakingsgronden op te nemen, en in dat verband de hoedanigheid van dhr. [naam 1] diende na te gaan. Verder leest de wrakingskamer dat de voorzitter de betrokkenen nog heeft gemeld dat zij er rekening mee moesten houden dat de wrakingsgronden tegelijk dienen te worden voorgedragen, hetgeen ook een voor oplettende betrokkenen welkome mededeling moet zijn geweest.
4.5
Ten aanzien van het verzoek de raadsheer te wraken, waarbij het gaat om de onverenigbaarheid van zijn lidmaatschap van de zittingscombinatie van de Ondernemingskamer met zijn nevenbetrekking, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer leidt uit een uitdraai van www.rechtspraak.nl af – het betreft de door de Rechtspraak in het leven geroepen, ingerichte en bijgehouden website waar bij uitstek deze informatie kan worden gevonden – dat de nevenbetrekkingen van de raadsheer zijn gepubliceerd en aldus kenbaar zijn voor een ieder. De enkele omstandigheid dat de raadsheer een cursus geeft met een kantoorgenoot van de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak maakt niet dat – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – sprake is van blijk van vooringenomenheid of gerechtvaardigde vrees hiervoor.
Overige omstandigheden die tot deze conclusie zouden nopen, zijn niet gesteld en evenmin gebleken, waarbij de wrakingskamer tevens in ogenschouw neemt de reactie van de raadsheer dat hij buiten het geven van de cursus geen enkel contact heeft met mr. R. Wolf en met hem nooit over enige zaak van [naam 3] heeft gesproken. Derhalve kan deze grond naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek leiden.
Het verzoek tot wraking van de raadsheer zal op grond van het hiervoor overwogene worden afgewezen.

5.Wrakingsverbod

5.1
De wrakingskamer zal tot een wrakingsverbod overgaan. De wrakingskamer overweegt daartoe gelet op het gebrek aan onderbouwing van (een deel van) het wrakingsverzoek, alsmede de omstandigheid dat verzoeksters eerder op 4 mei 2020 een (voorwaardelijk) wrakingsverzoek hebben gedaan, hetgeen heeft geleid tot het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van dit verzoek. Dit verzoek strekte (eveneens) tot wraking van het tribunaal van de Ondernemingskamer, maar was (eveneens) niet volgens de eisen der wet gemotiveerd.
Gelet hierop ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. A.J. Wolfs af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeksters niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.M.J. Quaedvlieg, P.F.E. Geerlings en H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 augustus 2020.
mr. H.A. van den Berg is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.