In deze internationale handelszaak heeft appellante S.R.L. in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering tot betaling van € 12.086,94 aan hoofdsom en € 895,87 aan buitengerechtelijke kosten, die door de kantonrechter was afgewezen. Appellante heeft in de periode juli 2012 tot februari 2013 sportartikelen geleverd aan geïntimeerde sub 2, die via een eenmanszaak opereerde. De vordering is door appellante verminderd tot € 143,37 na een betaling van geïntimeerde sub 1. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tegen geïntimeerde sub 1 terecht is afgewezen, omdat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft echter de vordering tegen geïntimeerde sub 2 toegewezen, omdat het Italiaanse recht van toepassing is en de verjaring niet is aangetoond. Het hof heeft de appellante in het gelijk gesteld voor wat betreft de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten, maar heeft de vordering tegen geïntimeerde sub 1 afgewezen. De kosten van het geding zijn toegewezen aan appellante, met een specificatie van de bedragen voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.