ECLI:NL:GHAMS:2020:2294

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
23-000971-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafrecht met meerdere tenlasteleggingen waaronder diefstal, oplichting en vals geld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2020. De verdachte, geboren in 2001, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal in vereniging, oplichting en het uitgeven van valse bankbiljetten. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte is ingesteld. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van een telefoon en oplichting van een laptop door zich voor te doen als een bonafide koper en te betalen met valse biljetten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank had eerder een jeugddetentie van vier maanden opgelegd, maar het hof heeft de strafmaat herzien en een jeugddetentie van 120 dagen opgelegd, waarvan 70 dagen onvoorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoeding moet betalen aan de slachtoffers van zijn misdragingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000971-20
datum uitspraak: 18 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-051298-19 en 13-230997-19, alsmede 13-684068-17, 13-684464-17, 13-684503-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld en is niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem onder de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 1 en 2 is ten laste gelegd.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is voor zover nog aan de orde tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-051298-19:
3.
hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone 6s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en / of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/ of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), nadat voornoemde [benadeelde 1] hem, verdachte en/of zijn mededader(s), had vastgepakt eenmaal of meermalen - heeft/hebben getrokken en/of geduwd teneinde los te komen uit de greep van voornoemde [benadeelde 1] en/of - (vervolgens) voornoemde [benadeelde 1] heeft/hebben gekrabd;
Zaak met parketnummer 13-230997-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van een laptop (Merk Macbook Pro, 15 inch), in elk geval van enig goed, door opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voor te doen als bonafide koper van voornoemde laptop en/of (vervolgens) voornoemde laptop heeft betaald met 14, althans een of meer, valse biljet(ten) van 50 Euro, althans nep/vals geld, waardoor voornoemde [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk 14, althans één of meer valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 Euro, die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, verdachte, toen hij, verdachte, deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
3.
hij op of omstreeks 23 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk 40, althans één of meer, bankbiljet(ten) van 50 Euro, die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, verdachte, toen hij, verdachte, deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-051298-19:
3.
op 4 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone 6s), toebehorende aan [benadeelde 1] .
Zaak met parketnummer 13-230997-19 (gevoegd):
1.
op 5 augustus 2019 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een laptop Merk Macbook Pro, 15 inch, door opzettelijk valselijk en listiglijk zich voor te doen als bonafide koper van voornoemde laptop en die laptop heeft betaald met 14 valse biljetten van 50 Euro, waardoor voornoemde [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
op 5 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk 14 valse bankbiljetten van 50 Euro, waarvan de valsheid hem, verdachte, toen hij, verdachte, deze ontving, bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
3.
op 23 september 2019 te Amsterdam, opzettelijk 40 bankbiljetten van 50 Euro, waarvan de valsheid hem, verdachte, toen hij, verdachte, deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad;
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere bewijsoverwegingten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 13-051298-19
Ten aanzien van dit feit heeft de verdachte bekend dat hij een diefstal in vereniging heeft gepleegd, maar stelt hij dat hij daarbij geen geweld heeft gebruikt.
Hoewel de raadsvrouw ter terechtzitting heeft betoogd dat het hoger beroep zich niet richt tegen de bewezenverklaring en het de verdachte vooral gaat om de strafmaat en de vorderingen tenuitvoerlegging, heeft zij gesteld dat de verklaring van [benadeelde 1] in het proces-verbaal van aangifte onvoldoende is ter onderbouwing van het tenlastegelegde trekken en duwen van de verdachte om los te komen van de aangeefster; niet blijkt dat het letsel van aangeefster is ontstaan tijdens het lostrekken, noch dat het letsel door de verdachte is toegebracht. Zij is dan ook van mening dat slechts eenvoudige diefstal bewezenverklaard kan worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is ten aanzien van dit feit van oordeel dat het verweer slaagt en dat diefstal in vereniging bewezenverklaard kan worden. Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank, die trekken om uit de greep van [benadeelde 1] te komen bewezen achtte. Het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisanten letsel bij aangeefster beschrijven zijn onvoldoende om het tenlastegelegde krabben, trekken en duwen door verdachte wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Uit het proces-verbaal van bevindingen of enig ander bewijsmiddel blijkt niet dat de schrammen veroorzaakt zijn door of als gevolg van handelingen van de verdachte, zodat zij niet als ondersteuning van het lostrekken kunnen worden beschouwd. Het hof zal verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
Het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat:
A) de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 en het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren; daarbij dienen naast de algemene, de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd:
- een meldplicht,
- opname in een instelling om begeleid te wonen,
- een behandelverplichting,
- meewerken aan een zinvolle dagbesteding,
- meewerken aan het aflossen van schulden, ook als dit schuldhulpverlening betreft en
- reclasseringstoezicht op het naleven van de voorwaarden.
B) de drie vorderingen tenuitvoerlegging worden afgewezen en
C) de vorderingen van
- [benadeelde 2] van € 700,00 en
- [benadeelde 1] van € 100,00
worden toegewezen met tevens oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, zonder gijzeling van de verdachte.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de rechtbank opgelegde jeugddetentie voor de duur van vier maanden een te hoge straf is. De officier van justitie heeft in eerste aanleg slechts jeugddetentie voor de duur van drie maanden geëist en heeft daarbij rekening gehouden met de feiten waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Zij heeft het hof gevraagd om een jeugddetentie conform het voorarrest op te leggen vanwege de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat verband heeft zij ook gevraagd de drie vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen dan wel de proeftijden te verlengen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof; zij heeft het hof verzocht om de vordering van [benadeelde 1] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander in de woning van [benadeelde 1] schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon. De verdachte heeft lichtzinnig gedacht over het stelen van de telefoon, wilde lol maken en wilde snel geld verdienen. Met zijn handelen heeft de verdachte er niet alleen blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen, maar heeft hij [benadeelde 1] angst bezorgd; zij voelde zich nadien onveilig in haar eigen huis. De verdachte heeft een willekeurig slachtoffer uitgezocht; door zich voor te doen als koper van de via internet te koop aangeboden telefoon, heeft hij toegang gekregen tot de woning van aangeefster van wie hij daarna onverhoeds de telefoon heeft gestolen. Die welbewuste inbreuk op het vertrouwen van aangeefster rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Op een vergelijkbare manier heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting van [benadeelde 2] , die via [website] haar computer wilde verkopen. Hij deed zich voor als bonafide koper en betaalde haar met valse bankbiljetten. Toen zij met die biljetten bij een tankstation wil afrekenen, bleken ze vals te zijn. Door met valse biljetten te betalen heeft de verdachte niet alleen het vertrouwen geschaad dat aangeefster in de betaling had en, toen zij ermee wilde betalen, een uiterst vervelende ervaring bezorgd, maar ook het vertrouwen dat consumenten in het algemeen in verkoop via internet, zoals [website] moeten kunnen hebben ernstig geschaad. Hij heeft kennelijk slechts gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Daar komt bij dat de verdachte ruim een maand later, bij zijn aanhouding, wederom in het bezit was van vals geld.
Het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid valse bankbiljetten en het uitgeven van deze bankbiljetten terwijl de verdachte wist dat de ze vals waren maakt inbreuk op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de echtheid van betaalmiddelen moet kunnen worden gesteld en het nadeel dat door betaling daarmee ontstaat. Het hof is van oordeel dat dit ernstige feiten betreffen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juli 2020 is hij eerder meerdere malen onherroepelijk veroordeeld wegens het plegen van diefstal en het in voorraad hebben en uitgeven van valse bankbiljetten.
De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen, reeds door zowel de ernst ervan, als de frequentie waarin de verdachte zich heeft misdragen, een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur. Ook de lichtzinnigheid en de geraffineerde wijze waarop de verdachte de feiten heeft gepleegd, weegt het hof nadrukkelijk mee bij de bepaling van de hoogte van de straf. Dat geldt des te sterker omdat de verdachte wist dat hij in een aantal proeftijden van eerdere veroordelingen liep en hem de tenuitvoerlegging daarvan boven het hoofd hing. Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat uit de stukken met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte nu een aanzienlijk gunstiger perspectief naar voren dan tijde van de berechting in eerste aanleg. Het hof vindt daarom ook dat de verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf moet krijgen dan hij in voorarrest heeft doorgebracht. Echter het hof vindt de hiervoor genoemde ontwikkelingen nog erg pril en dat maakt het nodig om de verdachte in te scherpen dat hij nu echt niet meer met de politie en justitie in aanraking moet komen, met andere woorden dat hij zich ervan bewust moet zijn dat hij zich geen strafbare feiten meer kan permitteren. Daarom zal het hof een straf opleggen met een voorwaardelijk gedeelte en de proeftijd van de op 16 oktober 2018 opgelegde straf verlengen. Het hof acht, alles afwegende, jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 499,35, te weten € 399,35 aan materiële en € 100,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof leest het door de benadeelde partij ingediende formulier zo dat zij in hoger beroep een bedrag van € 100,00 aan immateriële schade vordert. Zij heeft de door de verdachte gestolen telefoon teruggekregen en heeft haar vordering van de materiële schade daarom ingetrokken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is door de verdachte in haar eigen woning bestolen. Hierdoor is de benadeelde partij angstig geworden en voelt zij zich onveilig in haar eigen woning. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door het toedoen van de verdachte is de benadeelde partij haar Macbook Pro kwijt; de afgesproken koopprijs van € 700,00 heeft de verdachte haar in waardeloos papier, immers valse biljetten betaald. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 209, 213, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht mede gezien de datum waarop de voorwaardelijk jeugddetentie is opgelegd, in samenhang met de positieve ontwikkelingen die zich in het leven van de verdachte voordoen, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht mede gezien de datum waarop de voorwaardelijk jeugddetentie is opgelegd in samenhang met de persoon van de verdachte, termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht mede gezien de datum waarop de voorwaardelijk jeugddetentie is opgelegd in samenhang met de persoon van de verdachte, termen aanwezig om de bij vonnis van 16 oktober 2018 in parketnummer 13/684503-17 bepaalde proeftijd met een jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 en in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
70 (zeventig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden op afspraken bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten Amsta Karaad of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van het Just-team vanuit Amsta Karaad of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener vast te stellen, teneinde zich te laten begeleiden op het gebied van wonen, dagbesteding, financiën en psychosociale begeleiding. Indien het noodzakelijk wordt geacht werkt de veroordeelde mee aan een impulscontrole training. De begeleiding start zo snel mogelijk en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener heeft voor de begeleiding.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en/of behouden van een zinvolle dagbesteding in de zin van het volgen van een opleiding en/of het hebben van werk gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en aan het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-051298-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 juni 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-230997-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 augustus 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 15 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017, parketnummer 13-684068-17, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 15 januari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2017, parketnummer 13-684464-17, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 1 week.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 25 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2018, parketnummer 13-684503-17, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 180 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. P.C. Kortenhorst en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 augustus 2020.
=========================================================================
[…]