ECLI:NL:GHAMS:2020:2288
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017. De verdachte, geboren in Algerije en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekte tot de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
Tijdens de zitting is gebleken dat er geen schriftelijke grieven zijn ingediend door of namens de verdachte, en er zijn ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou pleiten voor verder onderzoek van de zaak. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2020. De griffier, mr. M.E. van Rijn, was aanwezig, maar mr. P.C. Verloop en mr. M.E. van Rijn waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.