In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2019. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg is veroordeeld in twee gevoegde strafzaken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij. Het hof heeft de bewijsmotivering van de rechtbank gedeeltelijk vervangen en een alternatieve verklaring van de verdachte verworpen. De benadeelde partij heeft vorderingen tot schadevergoeding ingediend, waarvan het hof een deel heeft toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk heeft verklaard. De totale schadevergoeding die aan de benadeelde partij is toegewezen bedraagt € 1.280,00, bestaande uit € 200,00 materiële schade en € 1.080,00 immateriële schade. De vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding opgelegd aan de verdachte en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 22 dagen. De wettelijke rente is vastgesteld vanaf 8 juli 2017.