ECLI:NL:GHAMS:2020:2285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
23-002646-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en valsheid in geschrift door rechtspersoon met feitelijk leidinggeven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een vennoot van de vennootschap onder firma [VOF] V.O.F., werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, specifiek doelgroepverklaringen, die bestemd waren om werkgevers in staat te stellen onterecht premiekortingen aan te vragen. De tenlastelegging omvatte meerdere valse doelgroepverklaringen die tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016 in Rotterdam waren opgemaakt en gebruikt. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de valsheid, maar dat dit aan een andere vennoot, [naam 6], kon worden toegerekend. Het hof oordeelde echter dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen en dat de valsheid in de doelgroepverklaringen evident was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en er werd geen beroepsverbod of geldboete opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de schade die aan de Nederlandse staat was toegebracht door het frauduleuze handelen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002646-18
datum uitspraak: 17 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845850-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[VOF] V.O.F., op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a.een doelgroepverklaring ten name van [naam 1], d.d. 26 februari 2016 (DOC-003), en/of
b.een doelgroepverklaring ten name van [naam 2], d.d. 6 oktober 2015 (DOC-004), en/of
c.een doelgroepverklaring ten name van [naam 3], d.d. 11 april 2016 (DOC-007), en/of
d.een doelgroepverklaring ten name van [naam 4], d.d. 28 juli 2015 (DOC-010), en/of
e.een doelgroepverklaring ten name van [naam 5], d.d. 4 januari 2016 (DOC-012),
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in voornoemde doelgroepverklaring(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid is en/of staat geschreven en/of opgegeven en/of vermeld en/of wordt voorgedaan dat het (een) officieel/officiële geschrift(en) betreft/betreffen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of dat de/het geschrift(en) op verzoek van en/of namens de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer door het UWV zijn/is verstrekt en/of dat de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding recht op een uitkering op grond van de WW heeft/had, terwijl - in werkelijkheid - voornoemde geschrift(en) geen officieel/officiële geschrift(en) betreft/betreffen van het UWV en/of niet op verzoek van en/of namens de aanvrager(s)/werknemer(s) is/zijn verstrekt door het UWV en/of aanvrager(s)/werknemer(s) op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding geen recht op een uitkering op grond van de WW had(den),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[VOF] V.O.F., op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a.een doelgroepverklaring ten name van [naam 1], d.d. 26 februari 2016 (DOC-003), en/of
b.een doelgroepverklaring ten name van [naam 2], d.d. 6 oktober 2015 (DOC-004), en/of
c.een doelgroepverklaring ten name van [naam 3], d.d. 11 april 2016 (DOC-007), en/of
d.een doelgroepverklaring ten name van [naam 4], d.d. 28 juli 2015 (DOC-010), en/of
e.een doelgroepverklaring ten name van [naam 5], d.d. 4 januari 2016 (DOC-012),
als ware(n) het/ze echt en onvervalst, bestaande het gebruik dan wel het afleveren (telkens) hierin dat zij, [VOF] V.O.F., die/dit geschrift(en), heeft toegezonden aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V. teneinde voornoemd(e) bedrijf/bedrijven in staat te stellen premiekorting aan te vragen,
bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin dat in voornoemde doelgroepverklaring(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid is en/of staat geschreven en/of opgegeven en/of vermeld en/of wordt voorgedaan dat het (een) officieel/officiële geschrift(en) betreft/betreffen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of dat de/het geschrift(en) op verzoek van en/of namens de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer door het UWV is/zijn verstrekt en/of dat de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding recht op een uitkering op grond van de WW heeft/had, terwijl - in werkelijkheid - voornoemde geschrift(en) geen officieel/officiële geschrift(en) betreft/betreffen van het UWV en/of niet op verzoek van en/of namens de aanvrager(s)/werknemer(s) is/zijn verstrekt door het UWV en/of aanvrager(s)/werknemer(s) op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding geen recht op een uitkering op grond van de WW had(den),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen dan de rechtbank ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging. Niettemin zal een gedeelte van het vonnis op de hierna omschreven wijze worden overgenomen.

Bewijsmotivering

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat niet de verdachte, maar [naam 6] de doelgroepverklaringen valselijk heeft opgemaakt, dat dit valselijk opmaken en het gebruik maken van de valse verklaringen niet aan [VOF] V.O.F. kan worden toegerekend en dat de verdachte bovendien niet feitelijk heeft leidinggegeven aan verboden gedragingen, nu de verdachte niets afwist van frauduleus handelen door [naam 6].
Oordeel van het hof
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank in paragrafen 3 en 4 tot en met 4.3.1 op pagina’s 1 tot en met 5 van het vonnis en neemt die overwegingen over, met dien verstande dat in de laatste alinea op pagina 4 gelezen moet worden ‘doelgroepverklaring van [naam 5]’ (in plaats van ‘doel groepverklaring van [naam 2]’) en in de tweede alinea op pagina 5 gelezen moet worden ‘Verdachte heeft deze werkwijze bevestigd’ (in plaats van ‘Verdachte heeft deze werkwijze ter terechtzitting bevestigd’). In aanvulling op de overgenomen gronden, overweegt het hof het volgende.
4.3.2. Daderschap rechtspersoon en het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging
Met de rechtbank is het hof van oordeel – zoals wordt overwogen in de uit het vonnis overgenomen paragraaf 4.3.1 – dat de in de tenlastelegging genoemde doelgroepverklaringen valselijk zijn opgemaakt en dat de verklaringen vervolgens zijn verstrekt aan de in de tenlastelegging genoemde werkgevers. Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of die verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [VOF]. Die vraag dient bevestigend te worden beantwoord, waarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang zijn.
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de onderneming [VOF] v.o.f. wordt gedreven door twee vennoten, te weten de verdachte en [naam 6], en dat haar werkzaamheden zich richten op ‘premie/subsidieonderzoeken bij werkgevers in Nederland op het gebied van sociale zekerheid’. De v.o.f. heeft geen werknemers in dienst. De door [VOF] gehanteerde werkwijze hield in dat de onderneming werkgevers benaderde en hen voorhield dat zij met hulp van [VOF] een groot bedrag aan sociale premies die de werkgevers hadden afgestaan ten behoeve van bepaalde werknemers, kon terugvragen door correctie-aangiften loonheffing. [VOF] voerde in dat verband een premiescan uit, waaruit volgde welk bedrag de betreffende werkgever in het kader van een zogeheten mobiliteitsbonus kon terugvragen bij de Belastingdienst. De benodigde doelgroepverklaringen werden vervolgens door [VOF] – in een aantal gevallen – valselijk opgemaakt en verstuurd naar de werkgevers, zodat zij de verklaringen konden indienen bij de Belastingdienst. Voor haar verdiensten rekende [VOF] een percentage van de uit te keren mobiliteitsbonus. Het hof komt tot de conclusie dat de beschreven verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [VOF], nu de gedragingen zijn verricht door een persoon die werkzaam is voor de v.o.f., zij hebben plaatsgevonden en passen in het kader van de normale bedrijfsvoering van de v.o.f. én de gedragingen de v.o.f. dienstig zijn geweest. Zodoende komt het hof toe aan de vraag of de verdachte feitelijk heeft leidinggegeven aan de strafbare feiten die kunnen worden toegerekend aan [VOF]. In dat kader wordt als volgt overwogen.
Tijdens doorzoekingen in de woning van de verdachte op 22 maart 2017 is onder andere een zwarte laptoptas en een aantal gegevensdragers, waaronder een computer, in beslag genomen. In genoemde laptoptas bevond zich een zevental – naar later bleek – valselijk opgemaakte doelgroepverklaringen, terwijl op de computer nog eens 26 doelgroepverklaringen zijn aangetroffen die op één na ook allemaal vals bleken te zijn. Verder zijn er op de computer drie valse doelgroepverklaringen aangetroffen waarvan bij bevraging van de eigenschappen van de documenten, duidelijk werd dat de documenten laatstelijk zijn gewijzigd door de verdachte. Uit het dossier volgt dat de verdachte de verklaringen vervolgens doorstuurde naar [naam 6], zodat die de stukken kon doorsturen naar de werkgevers. Zo kan worden gewezen op een e-mailbericht van de verdachte aan [naam 6] d.d. 4 maart 2016 waarbij de verdachte doelgroepverklaringen voor [bedrijf 1] B.V. aan [naam 6] toestuurt. [naam 6] stuurt de stukken vervolgens door naar [bedrijf 1] B.V.. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte feitelijk bij het valselijk opmaken en het gebruik maken van de valse doelgroepverklaringen betrokken is geweest en dat zijn opzet bovendien op dat opmaken en gebruik maken gericht is geweest.
Het door de verdediging voorgestane alternatieve scenario dat niet de verdachte, maar [naam 6] de doelgroepverklaringen valselijk heeft opgemaakt en heeft verstrekt aan de betreffende werkgevers acht het hof ongeloofwaardig. Het wordt weersproken door de verklaring van [naam 6] bij de FIOD, inhoudende dat hij werkzaamheden verrichtte op het gebied van marketing en financiële administratie en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de premie- en subsidieonderzoeken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze taakverdeling bevestigd, maar vervolgens verklaard dat dit enkel in het begin het geval was. Naar aanleiding van ontevredenheid van de verdachte over de inzet van [naam 6] ten behoeve van [VOF] en over de winstverdeling tussen de vennoten heeft [naam 6], aldus de verdachte, na een gesprek hierover ook zelfstandig premieonderzoeken uitgevoerd. Deze stelling van de verdachte vindt echter geen enkele steun in het dossier. Integendeel, in een e-mailwisseling tussen [naam 6] en de verdachte op 24 februari 2017 – derhalve ná de ten laste gelegde periode – verzoekt [naam 6] de verdachte te bevestigen dat eerstgenoemde zich enkel heeft beziggehouden met de sales en de marketing van de v.o.f. en dat hij nooit onderzoeken bij klanten heeft verricht, waarna de verdachte die bevestiging expliciet geeft. In het licht van het voorgaande, wordt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[VOF] V.O.F., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. een doelgroepverklaring ten name van [naam 1], d.d. 26 februari 2016 en
b. een doelgroepverklaring ten name van [naam 2], d.d. 6 oktober 2015 en
c. een doelgroepverklaring ten name van [naam 3], d.d. 11 april 2016 en
d. een doelgroepverklaring ten name van [naam 4], d.d. 28 juli 2015 en
e. een doelgroepverklaring ten name van [naam 5], d.d. 4 januari 2016,
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande deze valsheid hierin dat in voornoemde doelgroepverklaringen valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld en/of wordt voorgedaan dat het een officieel geschrift betreft van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en dat de geschriften op verzoek van of namens de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer door het UWV zijn verstrekt en/of dat de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding recht op een uitkering op grond van de WW had, terwijl - in werkelijkheid - voornoemde geschriften geen officiële geschriften betreffen van het UWV en niet op verzoek van of namens de aanvragers/werknemers zijn verstrekt door het UWV en/of aanvragers/werknemers op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding geen recht op een uitkering op grond van de WW hadden,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
[VOF] V.O.F., op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. een doelgroepverklaring ten name van [naam 1], d.d. 26 februari 2016 en
b. een doelgroepverklaring ten name van [naam 2], d.d. 6 oktober 2015 en
c. een doelgroepverklaring ten name van [naam 3], d.d. 11 april 2016 en
d. een doelgroepverklaring ten name van [naam 4], d.d. 28 juli 2015 en
e. een doelgroepverklaring ten name van [naam 5], d.d. 4 januari 2016,
als waren deze geschriften echt en onvervalst, bestaande het gebruik hierin dat zij, [VOF] V.O.F., die geschriften heeft toegezonden aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] en [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V. teneinde voornoemde bedrijven in staat te stellen premiekorting aan te vragen,
bestaande deze valsheid hierin dat in voornoemde doelgroepverklaringen valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld en/of wordt voorgedaan dat het een officieel geschrift betreft van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en dat de geschriften op verzoek van of namens de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer door het UWV zijn verstrekt en/of dat de (in voornoemde verklaring(en) genoemde) aanvrager/werknemer op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding recht op een uitkering op grond van de WW had, terwijl - in werkelijkheid - voornoemde geschriften geen officiële geschriften betreffen van het UWV en niet op verzoek van of namens de aanvragers/werknemers zijn verstrekt door het UWV en/of aanvragers/werknemers op de datum onmiddellijk voorafgaand aan indiensttreding geen recht op een uitkering op grond van de WW hadden,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Voorts heeft de rechtbank aan de verdachte een geldboete van € 5.000,00 opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechtbank heeft opgelegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte tevens een beroepsverbod voor de duur van 3 jaar wordt opgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat indien het hof komt tot een bewezenverklaring, de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet in combinatie met een taakstraf of een geldboete passend is, nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een bijzonder ontregelend effect op het leven van de verdachte zou hebben en hij bovendien door omstandigheden al genoeg is gestraft. Voorts is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, zodat ook uit dien hoofde strafvermindering dient te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende twee jaar schuldig gemaakt aan het bedrijfsmatig valselijk opmaken van doelgroepverklaringen met behulp waarvan een aantal bedrijven ten onrechte premiekortingen kon terugvragen, waardoor de Nederlandse staat financiële schade is toegebracht. Het hof neemt de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij van dergelijk frauduleus handelen zijn bedrijfsmodel heeft gemaakt en hiermee zijn inkomen regelde. Dergelijk handelen resulteert niet enkel in financiële schade voor de staat enerzijds en de gedupeerde werkgevers (in de vorm van mogelijke navorderingen en boetes) anderzijds, maar schaadt ook het vertrouwen dat de overheid moet kunnen stellen in bedrijven en particulieren in het kader van de premieheffing. Bovendien rekent het hof de verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van een systeem dat in het leven is geroepen om de kansen van een groep kwetsbare werknemers op de arbeidsmarkt te vergroten. Ten slotte ziet de verdachte, gelet op zijn verklaringen bij de rechtbank en ter terechtzitting in hoger beroep, het kwalijke van zijn handelen niet in en legt hij de schuld bij [naam 6].
Uit het dossier volgt dat het onderzoek van de FIOD zich heeft toegespitst op vijf ondernemingen en 15 valse doelgroepverklaringen, waarvan een representatieve selectie van vijf verklaringen vervolgens in de tenlastelegging is opgenomen. Nu naar oordeel van het hof op grond van het dossier en het overige ter terechtzitting verhandelde genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte tevens doelgroepverklaringen valselijk heeft opgemaakt en gebruikt die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, en gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad op dit punt [1] , zal het hof ten behoeve van een passende strafoplegging ook acht slaan op die niet ten laste gelegde valse doelgroepverklaringen en aansluiting zoeken bij het door de FIOD becijferde benadelingsbedrag van € 143.353,00. Het toepasselijke oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaat voor het genoemde fraudebedrag uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot en met 12 maanden. Gelet op de ernst van de gedragingen is een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf een passende sanctie. Het hof acht het evenwel niet wenselijk dat de verdachte de op te leggen gevangenisstraf direct geheel zal ondergaan. Om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst dergelijke feiten te plegen zal een deel van deze straf voorwaardelijk worden opgelegd. De omvang van het benadelingsbedrag brengt mee dat niet kan worden volstaan met een taakstraf.
Naar het oordeel van het hof bestaat geen aanleiding strafvermindering toe te passen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep langer heeft geduurd dan twee jaren. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (ongeveer één maand) volstaat het hof met de enkele constatering daarvan.
Gelet op voorgaande beschouwingen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk een passende straf. Het hof acht geen termen aanwezig de verdachte tevens een beroepsverbod of een geldboete op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J. Piena en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 augustus 2020.
Mr. P.C. Verloop en mr. M.E. van Rijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:896.