In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Hoogendam Media B.V. inzake een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Hoogendam Media onrechtmatig heeft gehandeld door artikelen over hem te publiceren in het Surinaamse opiniemaandblad Parbode. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat de gepretendeerde schade het gevolg was van de publicatie in maart 2014. [appellant] is vervolgens in hoger beroep gegaan, waarbij hij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen.
In hoger beroep heeft het hof de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] ook in hoger beroep niet voldoende heeft onderbouwd dat de schade die hij stelt te hebben geleden, daadwerkelijk het gevolg is van de publicatie in Parbode. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat zijn bewijsaanbod niet toereikend was.
Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd, met name de veroordeling van [appellant] in de werkelijk gemaakte proceskosten, en heeft Hoogendam Media veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis van [appellant] heeft ontvangen, voor zover dit bedrag de proceskosten op grond van de geliquideerde kosten overschrijdt. Het hof heeft de kosten van het geding in beide instanties begroot en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.