ECLI:NL:GHAMS:2020:227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.253.901/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en schadevergoeding in hoger beroep tegen Hoogendam Media B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Hoogendam Media B.V. inzake een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Hoogendam Media onrechtmatig heeft gehandeld door artikelen over hem te publiceren in het Surinaamse opiniemaandblad Parbode. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat de gepretendeerde schade het gevolg was van de publicatie in maart 2014. [appellant] is vervolgens in hoger beroep gegaan, waarbij hij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen.

In hoger beroep heeft het hof de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] ook in hoger beroep niet voldoende heeft onderbouwd dat de schade die hij stelt te hebben geleden, daadwerkelijk het gevolg is van de publicatie in Parbode. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat zijn bewijsaanbod niet toereikend was.

Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd, met name de veroordeling van [appellant] in de werkelijk gemaakte proceskosten, en heeft Hoogendam Media veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis van [appellant] heeft ontvangen, voor zover dit bedrag de proceskosten op grond van de geliquideerde kosten overschrijdt. Het hof heeft de kosten van het geding in beide instanties begroot en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.901/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6680553 CV EXPL 18-4346
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Geelkerken te Amsterdam,
tegen:
HOOGENDAM MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.G.J. van Groenendaal te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna aangeduid als [appellant] en geïntimeerde als Hoogendam Media dan wel Parbode .
[appellant] is bij dagvaarding van 8 november 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 9 augustus 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en
Hoogendam Media als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en Hoogendam Media zal veroordelen tot, samengevat, terugbetaling van het uit hoofde van voornoemd vonnis door [appellant] aan haar betaalde bedrag, met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
Hoogendam Media heeft geconcludeerd, samengevat, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de werkelijke kosten, met nakosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 en 1.2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof deze ook als uitgangspunt neemt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak – voor zover in hoger beroep van belang – om het volgende.
3.1.1
Hoogendam Media, althans haar dochtermaatschappij Carribean Media Group,
is uitgever van onder meer Parbode , een Surinaams opiniemaandblad.
3.1.2
In Parbode zijn twee artikelen over [appellant] gepubliceerd, het eerste in de editie van maart 2012 met als (onder)titel ‘
Mediator met een luchtje, [appellant] bouwt vooral een puinhoop’,het tweede in maart 2014, getiteld ‘
Nepmediator vervolgt wanpraktijken, [appellant] , [appellant] of [appellant] ?’.
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg (alsook in hoger beroep) gevorderd, een verklaring voor recht dat Hoogendam Media door de publicatie van het artikel in de editie van maart 2014 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, Hoogendam Media te veroordelen dit artikel te verwijderen en verwijderd te houden en zich te onthouden van uitlatingen over hem op onder meer haar website of Twitter, op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar hij voorraad.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de werkelijk gemaakte proceskosten.
3.4
De kantonrechter heeft daartoe overwogen, samengevat, dat onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat de gepretendeerde schade het gevolg is van de publicatie in maart 2014. [appellant] heeft immers verklaard dat hij door persoonlijke- en gezondheidsredenen na zijn terugkeer in Nederland niet meer heeft gewerkt en ook zijn advocaat heeft ter zitting verklaard dat [appellant] door al deze omstandigheden nooit meer zal kunnen werken. De kantonrechter heeft aanleiding gezien [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten, gezien diens kennelijke bedoeling om de wederpartij op kosten te jagen.
3.5
Tegen de in het bestreden vonnis vervatte beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zes grieven.
De grieven 1 tot en met 5,waarvan de vijfde is gericht tegen het passeren van het bewijsaanbod van [appellant] , lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.1
[appellant] voert aan dat er rekening mee moet worden gehouden dat door de publicatie zijn eer en goede naam is aangetast, hetgeen voldoende is voor toekenning van schadevergoeding. Naast immateriële/reputatieschade heeft hij ook materiële schade geleden als gevolg van misgelopen vacatures. Ten onrechte is de kantonrechter ervan uitgegaan dat [appellant] enkel door persoonlijke en gezondheidsredenen niet meer heeft gewerkt. Hij heeft meerdere sollicitatiebrieven verzonden waarop hij telkens afwijzende reacties ontving, aldus [appellant] . Zijn advocaat heeft ter zitting verklaard dat toen [appellant] in de GGZ instelling werd opgenomen hij niet in staat was om te werken en zijn toekomst onzeker was, maar ook dat hij weer wil gaan werken, aldus nog steeds [appellant] . Volgens [appellant] is de kantonrechter ten onrechte voorbijgegaan aan zijn gemotiveerde bewijsaanbod; hij heeft verschillende getuigen aangedragen die bewijs kunnen leveren van zijn stelling dat hij reputatieschade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige publicatie en voorts aangevoerd deze vordering verder te kunnen onderbouwen met nadere documentatie.
3.5.2
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de gepretendeerde schade het gevolg is van de publicatie in maart 2014. Ook in hoger beroep heeft [appellant] niet onderbouwd dat er schade is geleden, waaruit de schade bestaat en of deze aan Parbode kan worden toegerekend. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de publicatie van maart 2012, die vooraf is gegaan aan de thans voorliggende, niet (inhoudelijk) is bestreden. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [appellant] onvoldoende toegelicht waaruit zijn bewijsaanbod bestaat, terwijl hij evenmin duidelijk heeft gemaakt wie de door hem als getuigen genoemde personen zijn en in welke hoedanigheid zij zouden kunnen verklaren. Reeds daarom kunnen zijn vorderingen niet worden toegewezen en zal zijn bewijsaanbod worden gepasseerd.
De grieven hebben geen succes.
3.6
Grief 6is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de werkelijke proceskosten. Volgens [appellant] heeft Hoogendam Media als Nederlandse vennootschap die kantoor houdt in Amsterdam en in eerste aanleg optrad zonder procesvertegenwoordiger niet aangetoond dat zij € 2.000,-- aan kosten heeft moeten maken. Ook betwist [appellant] dat hij de procedure is gestart om Hoogendam Media op kosten te jagen.
3.6.1
Het hof stelt voorop dat een vordering tot vergoeding van alle door een partij gemaakte kosten in verband met een jegens haar aangespannen procedure alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen.
In de voorliggende zaak zou daarvan pas sprake kunnen zijn als [appellant] zijn vordering had gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Het hof is niet gebleken dat dit het geval is. Hetgeen Hoogendam Media in dit verband heeft aangevoerd, biedt het hof onvoldoende aanknopingspunt om tot het oordeel te komen dat hieraan is voldaan. Het hof zal uitsluitend de geliquideerde proceskosten toewijzen.
3.6.2
De conclusie is dat deze grief deels slaagt, zodat het bestreden vonnis in zoverre zal worden vernietigd en de vordering van Hoogendam Media in zoverre zal worden afgewezen.
3.7
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, eveneens begroot op basis van het liquidatietarief.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] is veroordeeld in de werkelijk gemaakte proceskosten en dit bedrag de proceskosten op grond van de geliquideerde kosten overschrijdt;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
wijst deze vordering van Hoogendam Media alsnog af;
veroordeelt Hoogendam Media tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis van [appellant] heeft ontvangen, voor zover dit bedrag de proceskosten op grond van de geliquideerde kosten overschrijdt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van de terugbetaling;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voor zover aan de kant van Hoogendam Media gevallen, in eerste aanleg op € 1.600,-- voor salaris en in hoger beroep tot heden op € 726,-- voor verschotten en op € 1.074,-- voor salaris en op € 157,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.