In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, verzoeker in hoger beroep, heeft op 3 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 20 juli 2020, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] slechts werd verleend tot 15 augustus 2020. De moeder van [de minderjarige], verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking willen bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2020 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de problematiek rondom [de minderjarige] ernstig is, met gedragsproblemen en een onveilige opvoedsituatie. De kinderrechter had eerder besloten tot uithuisplaatsing vanwege zorgen over de verzorging en ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De moeder heeft wel stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, maar het hof is van mening dat er nog onvoldoende zicht is op een veilige en stabiele opvoedsituatie. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot 15 augustus 2020 is door het hof bekrachtigd, omdat de problematiek van [de minderjarige] lijkt te zijn verergerd en er nog onvoldoende hulp is geboden. Het hof benadrukt dat de GI en de moeder beter moeten samenwerken om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren.