ECLI:NL:GHAMS:2020:2267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
200.281.413/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdbeschermingsrecht en uithuisplaatsing van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, verzoeker in hoger beroep, heeft op 3 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 20 juli 2020, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] slechts werd verleend tot 15 augustus 2020. De moeder van [de minderjarige], verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking willen bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2020 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de problematiek rondom [de minderjarige] ernstig is, met gedragsproblemen en een onveilige opvoedsituatie. De kinderrechter had eerder besloten tot uithuisplaatsing vanwege zorgen over de verzorging en ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De moeder heeft wel stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren, maar het hof is van mening dat er nog onvoldoende zicht is op een veilige en stabiele opvoedsituatie. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot 15 augustus 2020 is door het hof bekrachtigd, omdat de problematiek van [de minderjarige] lijkt te zijn verergerd en er nog onvoldoende hulp is geboden. Het hof benadrukt dat de GI en de moeder beter moeten samenwerken om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.281.413/01
zaaknummer rechtbank: C/13/683140 / JE RK 20/381
beschikking van de meervoudige kamer van 7 augustus 2020 inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Weers, te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 20 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 3 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 20 juli 2020.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 4 augustus 2020, ingekomen op diezelfde datum;
- een emailbericht van de zijde van de moeder van 4 augustus 2020, ingekomen op diezelfde datum;
- een emailbericht van de zijde van de raad van 4 augustus 2020, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de moeder, bijgestaan door mr. J. van Weers;
- de waarnemend gezinsmanager namens de GI, vergezeld door een collega;
Tevens is verschenen mw. H. Öztürk, psycholoog bij Cumulus Home, die als informant door het hof is gehoord.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Weers een stuk overgelegd, te weten een brief van mw. H. Öztürk.
2.5
Zoals op de mondelinge behandeling besproken, heeft mr. Van Weers het hof na afloop nog per emailbericht een aantal foto’s van de woning van de moeder toegezonden.
2.6
Zoals ter zitting in hoger beroep met partijen is besproken, is deze beschikking op 7 augustus 2020 in verkorte vorm, zonder motivering, uitgesproken en is deze vervolgens binnen twee weken na heden nader uitgewerkt.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren [in] 2010, te [geboorteplaats] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] verbleef tot haar uithuisplaatsing op 17 april 2020 bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 april 2020, schriftelijk uitgewerkt op 21 april 2020, is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 april 2020 tot 17 juli 2020 en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een (crisis)pleeggezin verleend voor de duur van twee weken, te weten tot 1 mei 2020, onder aanhouding van verdere beslissingen op het inleidend verzoek van de raad.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 april 2020 zijn bovengenoemde beslissingen gehandhaafd, is [de minderjarige] met ingang van 29 april 2020 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in een pleeggezin tot 29 juli 2020, onder aanhouding van de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de raad om een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds 11 juni 2020 in een KAO Gezinshuis van Spirit in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het resterende deel van het verzoek van de raad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend tot 15 augustus 2020. Het verzoek van de raad om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen tot 29 oktober 2020 is voor het overige afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek (alsnog) toe te wijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen tot 29 oktober 2020.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan de machtiging eveneens worden verleend op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
5.2.
De raad acht de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] slechts te verlenen tot 15 augustus 2020 onvoldoende onderbouwd en onbegrijpelijk. Het lijkt alsof de kinderrechter zich in de bestreden beslissing heeft laten leiden door de omstandigheid dat [de minderjarige] sinds de uithuisplaatsing op veel verschillende plekken heeft verbleven. De kinderrechter heeft onvoldoende waarde gehecht aan de bevindingen van jeugdprofessionals (zoals onder andere beschreven in het eindverslag van 24 juni 2020 van Spirit Hecht, waarin de ernst van de ontwikkelingsschade bij [de minderjarige] zichtbaar wordt en waaruit volgens de raad blijkt dat terugplaatsing (nog) niet aan de orde is). Uit de rapporten van de raad blijkt dat sprake is van een structureel onveilige opvoedrelatie tussen de moeder en [de minderjarige] . [de minderjarige] laat gedragsproblemen zien en de moeder heeft een defensieve houding ten opzichte van de hulpverlening. Inzet van hulpverlening heeft in het verleden niet geleid tot blijvende veranderingen. Onderzocht dient te worden of de moeder haar taak als opvoeder op stabiele wijze kan vormgeven, in samenspraak met hulpverlening, en hierbij kan aansluiten op wat [de minderjarige] nodig heeft. Thuisplaatsing heeft de beste kans van slagen indien daarvoor voldoende tijd wordt genomen om de opvoedsituatie bij de moeder thuis te optimaliseren en veilig te maken. Door de defensieve houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening (in het verleden, maar ook recent) geeft terugplaatsing op 15 augustus 2020 onvoldoende tijd om bovenstaande te realiseren.
Er is nog onvoldoende onderzocht en er is nog onvoldoende hulp ingezet om te kunnen bepalen dat het in het belang is van [de minderjarige] dat zij op 15 augustus 2020 naar huis kan. Thuisplaatsing bij de moeder zal op dit moment schadelijk zijn voor [de minderjarige] .
De raad ziet nog steeds dezelfde zorgen als ten tijde van het spoedverzoek. De moeder heeft nog veel doelen waaraan zij moet werken en heeft tot op heden onvoldoende stappen gezet. De moeder blijft haar eigen voorwaarden stellen. Daarbij erkent de moeder de zorgen slechts deels. Bij [de minderjarige] is sprake van forse gedragsproblematiek, die voortkomt uit complexe (hechtings)problematiek. Hierdoor heeft zij meer behoefte aan een duidelijke, voorspelbare en gestructureerde opvoedomgeving en een opvoeder die aansluit bij haar specifieke behoeften. De moeder kan dit thans niet bieden. Zolang specialistische en intensieve hulpverlening geen doorgang krijgt, kunnen de gestelde doelen niet worden behaald. Het risico dat terugplaatsing nu mislukt is zeer groot en dat zal gepaard gaan met een grote teleurstelling voor [de minderjarige] en de moeder, aldus de raad.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het standpunt van de raad onderschreven.
5.4
De moeder is van mening dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen. [de minderjarige] is nog maar tien jaar oud en het is van groot belang dat er geen schade bij haar wordt aangericht die niet meer te herstellen is. Als de uithuisplaatsing nog langer voortduurt, en [de minderjarige] over een aantal maanden alsnog naar huis zou kunnen, zal zij weer van school moeten wisselen. Het idee is steeds geweest dat de uithuisplaatsing van korte duur zou zijn, zodat de moeder een aantal praktische zaken op orde zou kunnen krijgen, zoals rond haar woning. De insteek van de raad leek echter steeds meer een andere te zijn. Doordat er nu een ondertoezichtstelling is, is de situatie anders dan voorheen. Dat biedt de mogelijkheid voor de raad en de GI om de vinger aan de pols te houden. Er moet gewerkt worden aan de opvoedsituatie thuis, maar in de afgelopen vier maanden is daar vanuit de GI en de raad niets aan gedaan. De dingen die wél zijn gebeurd, zijn allemaal door de moeder in gang gezet. Haar woning is opgeruimd. De moeder voert gesprekken met haar psycholoog mw. Öztürk. Maatschappelijk werk is betrokken in de persoon van [de maatschappelijk werker] . Zij is regelmatig in de woning bij de moeder om haar te ondersteunen. Intussen heeft [de minderjarige] inmiddels vanaf de datum van de uithuisplaatsing op zes verschillende plekken verbleven en wordt er gezocht naar de zevende plek, terwijl in alle rapporten het belang van een veilige en stabiele plek voor [de minderjarige] wordt benadrukt. De moeder betwist dat thuisplaatsing schadelijk voor [de minderjarige] zal zijn. Zij doet alles om aan de eisen te voldoen. Zij heeft zelf het Ouder- en Kindteam (hierna: OKT) benaderd. Zij heeft thans een nieuwe baan bij het ministerie van Financiën en werkt veel thuis. De problemen met [de minderjarige] ’s schoolverzuim zijn achter de rug. Zij verzuimt niet meer en maakt al haar opdrachten.
De moeder wijst op de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van haar psycholoog, verbonden aan Cumulus Home. Cumulus Home is van mening dat [de minderjarige] door de vele wisselingen van plaats nog meer naar binnen getrokken is. Het zal haar alleen nog maar meer schaden als zij nog langer gescheiden wordt van de moeder. Cumulus Home kan de nodige ondersteuning bieden in de thuissituatie, waar [de minderjarige] zich veilig voelt.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat grote zorgen bestonden rond de basisverzorging, de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige] . Van mei 2019 tot aan de uithuisplaatsing was het OKT bij het gezin betrokken. Er waren grote financiële problemen en er zijn meerdere meldingen gedaan bij Veilig Thuis, omdat [de minderjarige] aangaf door haar moeder te worden geslagen. Ook bestonden zorgen over de beschikbaarheid van de moeder voor [de minderjarige] en over haar eigen problematiek.
[de minderjarige] is een beschadigd meisje, dat zowel thuis als op school en met name op de BSO forse gedragsproblemen liet zien. Zo vertoonde zij druk gedrag, luisterde zij niet, zocht zij grenzen op en vroeg zij op negatieve wijze om aandacht. Ook waren er incidenten rond stelen, liegen en het pesten van andere kinderen. Zij heeft een leerachterstand op het gebied van rekenen van ongeveer twee jaar.
In maart 2020 bleek de moeder niet langer bereikbaar voor het OKT. Zij kwam niet op afspraken en werkte niet mee met de geboden hulpverlening. Nadat de scholen waren gesloten in verband met de uitbraak van het Corona-virus, heeft de school weinig contact met de moeder kunnen krijgen. [de minderjarige] heeft gedurende een periode geen enkele huiswerkopdracht gemaakt. De moeder nam een vijandige houding aan richting school en ging niet in op het voorstel van de school om [de minderjarige] op school op te vangen. Dit heeft erin geresulteerd dat de school op 9 april 2020 een melding aan Veilig Thuis heeft gedaan. De politie heeft vervolgens een huisbezoek afgelegd. De woning bleek zeer onverzorgd, rommelig en vervuild. Dit heeft geleid tot de verzoeken van de raad tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing, welke door de kinderrechter op 17 april 2020 zijn toegewezen.
Al met al was deze problematiek dusdanig ernstig dat naar het oordeel van het hof de noodzaak tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] destijds aanwezig was, ook ten behoeve van nader onderzoek van haar problematiek en van haar opvoedsituatie.
5.6
Zoals blijkt uit het rapport van de raad van 2 juli 2020, zijn de gedragsproblemen van [de minderjarige] gedurende haar uithuisplaatsing toegenomen, zodanig dat zij uiteindelijk niet te handhaven viel in een crisispleeggezin en in een tweetal gezinshuizen. Daardoor heeft zij in totaal op zes plaatsen verbleven. Inmiddels heeft een screening op gehechtheid plaatsgevonden door Spirit Hecht. Uit het rapport daarvan van 24 juni 2020 komt naar voren dat de gedragsproblemen van [de minderjarige] vermoedelijk zijn ontstaan vanuit haar gehechtheid en vanuit gebeurtenissen in de periode voorafgaand aan het onderzoek. Er is in het verleden veel hulp ingezet, maar niet gericht op het verbeteren van haar gehechtheidsrelaties. [de minderjarige] heeft een omgeving nodig waar zij begrepen wordt vanuit haar hechtingsgedrag. Het beste zou een gespecialiseerd gezinshuis zijn, aldus Spirit Hecht.
Uit het ter zitting in hoger beroep door de moeder overgelegde verslag van psycholoog Öztürk van Cumulus Home blijkt dat de moeder in februari 2020 deze organisatie had benaderd voor hulp in verband met de gedragsproblemen van [de minderjarige] . Aanvankelijk, vanaf 18 februari 2020, heeft Cumulus Home hulp geboden door middel van praktische interventies van haar maatschappelijk werker. Op 16 april 2020 heeft een intake plaatsgevonden voor gezinsbegeleiding, die daarna in gang is gezet. Na het tweede bezoek is [de minderjarige] uithuisgeplaatst, waardoor dit niet voortgezet kon worden. Cumulus Home heeft in de afgelopen drie maanden structureel contact met [de minderjarige] onderhouden en af en toe met de moeder. Volgens Cumulus Home is [de minderjarige] door de vele wisselingen van plek nog meer naar binnen gekeerd. Zij is gesloten over haar emoties. Het zal [de minderjarige] alleen maar meer schaden als zij van haar moeder gescheiden wordt gehouden. Uit haar gedrag blijkt dat zij graag thuis wil zijn. Cumulus Home biedt aan het gezin verder te ondersteunen en is van mening dat dat het beste kan gebeuren als [de minderjarige] in haar thuissituatie verkeert, waar zij zich veilig voelt. De moeder is de afspraken de laatste maanden goed nagekomen en is voor Cumulus Home bereikbaar gebleken. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder beaamd bereid te zijn met Cumulus Home samen te werken en de door hen geboden hulp te accepteren.
5.7
Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft beperkt tot de periode tot 15 augustus 2020. Als gezegd is [de minderjarige] intussen op haar zesde verblijfplaats beland en is er nog steeds onvoldoende zicht op een bestendige plaatsing. Dit terwijl alle betrokkenen de mening delen dat [de minderjarige] , gezien haar problematiek, behoefte heeft aan een veilige en stabiele plek. De machtiging heeft tot nu toe niet het beoogde effect gesorteerd; de problematiek van [de minderjarige] lijkt juist te zijn verergerd. Met de moeder is het hof voorts van oordeel dat de GI tot nu toe weinig heeft ondernomen om aan de problematiek van het gezin te werken of daarnaar nog nader onderzoek te laten doen. Nu een goed alternatief voor handen lijkt in de vorm de hulp van Cumulus Home, is het hof met de kinderrechter onvoldoende ervan overtuigd dat verdere voortzetting van de machtiging in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, ook al adviseert Spirit Hecht haar plaatsing in een gespecialiseerd gezinshuis.
Zoals de advocaat van de moeder ter zitting naar voren heeft gebracht, zal de GI bij het gezin betrokken blijven in het verplichtende kader van de ondertoezichtstelling; in die zin is de situatie anders dan vóór de uithuisplaatsing. Maar zoals het hof ter zitting in hoger beroep richting de moeder heeft benadrukt, is het dan echter wel van groot belang dat zij beter dan voorheen zal samenwerken met de GI. De moeder dient zich te realiseren dat zij met deze beslissing van het hof voor nu het voordeel van de twijfel krijgt. De zorgen over [de minderjarige] blijven onveranderd groot.
Het hof gaat ervan uit dat Cumulus Home de moeder ook kan ondersteunen in haar contacten met de GI. Anderzijds behoort de GI de komende tijd het traject met Cumulus Home een kans te geven.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en
mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir, als griffier en is op
7 augustus 2020 in verkorte vorm in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze uitwerking van de verkorte beschikking is op 20 augustus 2020 vastgesteld en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.