ECLI:NL:GHAMS:2020:2263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
200.273.901/01 en 200.273.901/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing en voorlopige zorgregeling in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats B] en de voorlopige zorgregeling. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, betwistte de beslissing van de rechtbank die de vrouw toestemming verleende om met de kinderen te verhuizen. Hij stelde dat de verhuizing in het belang van de kinderen niet wenselijk was, omdat dit hun contact met hem zou verminderen en hun loyaliteitsconflict zou vergroten. De vrouw daarentegen betoogde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar welzijn en dat de kinderen zich goed hadden aangepast aan hun nieuwe omgeving.

Het hof heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende had aangetoond dat de verhuizing naar [plaats B] in haar belang was en dat de kinderen daar goed functioneerden. De rechtbank had de vrouw terecht vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen werd bij de vrouw vastgesteld, en de voorlopige zorgregeling werd aangepast om de betrokkenheid van de man te waarborgen. Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de vervangende toestemming en de hoofdverblijfplaats bekrachtigd, maar de voorlopige zorgregeling vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak om de kinderen zo min mogelijk te belasten met hun geschillen. De zaak illustreert de complexe afwegingen die rechters maken in zaken van echtscheiding en gezag, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.273.901/01 en 200.273.901/02
Zaaknummers rechtbank: C15/289656 / FA RK 19-3255, 294382/19-5699 en C/15/295164 / FA RK 19-6104
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 augustus 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [Z] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H.G. Habets te Breda.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 24 januari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
De beschikking ziet op de tussen partijen lopende echtscheidingsprocedure (met zaaknummer C15/289656 / FA RK 19-3255; hierna: de echtscheidingsprocedure), de afwikkeling van hun huwelijksvermogen (met zaaknummer 294382/19-5699) en een door de vrouw aanhangig gemaakt geschil op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (met zaaknummer C/15/295164 / FA RK 19-6104; hierna: het geschil gezamenlijk gezag).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 februari 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 januari 2020 (zaaknummer 200.273.901/01). Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking (zaaknummer 200.273.901/02).
2.2
De vrouw heeft op 27 maart 2020 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3
De man heeft op 6 mei 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 februari 2020 met bijlagen, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 25 februari 2020 met een bijlage, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 maart 2020 met een bijlage, ingekomen op 24 maart 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 april 2020 met bijlagen, ingekomen op 10 april 2020;
- een brief van de zijde van de man van 11 mei 2020, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 13 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2020;
- een brief van de zijde van de vrouw van 14 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 23 juli 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
In verband met de rechtspraakbrede maatregelen tegen het coronavirus heeft de aanvankelijk geplande mondelinge behandeling van 10 april 2020 geen doorgang gevonden. De mondelinge behandeling van het hoger beroep en het schorsingsverzoek heeft op 27 juli 2020 alsnog plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door drs. C.F. Gohres-van der Wolff, tolk voor de Engelse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. D.M. van Dijk.
Beide advocaten hebben een pleitnotitie overgelegd.
2.6
De man heeft bij bovengenoemd journaalbericht van 21 juli 2020 een concept-rapport van de raad overgelegd. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt, nu dit te laat is ingebracht. Bovendien betreft het hier een concept waarop zij nog wil reageren voordat de definitieve versie wordt uitgebracht; de raad heeft haar daarvoor ook uitstel verleend. Zij meent voorts dat de raad de grenzen van de beperkte onderzoeksopdracht van de rechtbank heeft overschreden, door in het concept ook te adviseren over de situatie in geval het hof de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw niet handhaaft. Het hof heeft beslist dat, wat er zij van de bewijskracht van een dergelijk concept-rapport en van de gestelde overschrijding van de grenzen van de onderzoeksopdracht, de overlegging ervan door de man toelaatbaar en evenmin tardief is.
2.7
Ter mondelinge behandeling heeft het hof na overleg met partijen beslist dat thans op alle onderdelen van de zaak uitspraak wordt gedaan, met uitzondering van de door de rechtbank bepaalde voorlopige kinderalimentatie, waartegen zowel in principaal als in incidenteel appel grieven zijn gericht. Daarop zal het hof bij afzonderlijke beschikking beslissen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 te [plaats] met elkaar gehuwd. Het huwelijk is op 2 juli 2020 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de – in zoverre niet bestreden – beschikking waarvan beroep van 24 januari 2020.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind A] , geboren [in] 2013 te [Z] ;
- [kind B] , geboren [in] 2017 te [Z] .
Zij oefenen samen het gezag uit over [kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 17 mei 2019, zoals hersteld bij beschikking van 20 mei 2019, zijn de kinderen voor de duur van het echtscheidingsgeding aan de vrouw toevertrouwd en is de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald: de kinderen verblijven (wekelijks) van maandagochtend 07.00 uur tot woensdagavond 17.00 uur bij de man, alsmede van zaterdagochtend 09.00 uur tot zaterdagavond 17.00 uur. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld. Daarnaast is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan de [adres] te [plaats A] (hierna: de echtelijke woning). Ook is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen van € 271,- per kind per maand.
3.4
Bij mondeling vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van rechtbank van 17 februari 2020, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, is afgewezen het verzoek van de man om de vrouw te bevelen met onmiddellijke ingang af te zien van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking (en dus niet met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen), althans de tenuitvoerlegging te staken, althans deze te schorsen, zolang in hoger beroep nog niet onherroepelijk is beslist op het schorsingsverzoek van de man, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.5
In het weekend van 29 februari 2020 op 1 maart 2020 is de vrouw met de kinderen verhuisd naar [plaats B] .
3.6
De vrouw heeft de Finse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, in de echtscheidingsprocedure (C15/289656 / FA RK 19-3255):
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- totdat nader wordt beslist, als tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald dat de kinderen bij de man verblijven:
  • iedere woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur (indien de man dit wenst tot 19.00 uur);
  • om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot maandag 07.15 uur; de man brengt de kinderen naar de vrouw/kinderopvang/school;
  • het andere weekend op zaterdag van 09.00 tot 17.00 uur;
  • waarbij de schoolvakanties gelijkelijk worden verdeeld en de vrouw de gelegenheid krijgt om in de zomer- en kerstvakantie de kinderen voor een aaneengesloten periode van twee respectievelijk één week mee naar Finland te nemen voor familiebezoek;
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot uiterlijk zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, doch niet na de datum van verhuizing van de vrouw naar [plaats B] , als de vrouw de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- totdat nader wordt beslist, bepaald dat de man € 153,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderbijdrage), met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de raad verzocht ten aanzien van de definitieve zorgregeling een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.17 van die beschikking vermelde vraag (te weten met welke regeling de kinderen het beste af zijn, uitgaande van de aan de vrouw verleende vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen en hen daar op de school/kinderopvang in te schrijven en te plaatsen) en de rechtbank ter zake te adviseren;
- de beslissing over de definitieve zorgregeling en kinderbijdrage pro forma aangehouden tot 3 juni 2020.
De beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de tijdelijke zorgregeling en de kinderbijdrage zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, in het geschil gezamenlijk gezag (C/15/295164 / FA RK 19-6104):
- de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen;
- de vrouw vervangende toestemming verleend om [kind A] in te schrijven en te plaatsen op OBS [naam OBS] / BSO [naam BSO] te [plaats B] , alsmede om [kind B] in te schrijven en te plaatsen op KDV [naam KDV] of BSO [naam BSO] te [plaats B] , en alle daarvoor noodzakelijk voorbereidende (rechts)handelingen te verrichten.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de hoofdzaak (zaaknummer 200.273.901/01)
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep, na aanvulling van zijn verzoek (bij brief van 21 juli 2020), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit af te wijzen;
II. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn;
III. als zorgregeling te bepalen dat:
 de kinderen (wekelijks) van maandagochtend 07.00 uur tot woensdagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven, alsmede eenmaal per veertien dagen in het weekend van zaterdagochtend 09.00 uur tot maandagochtend 07.00 uur;
de overige dagen verblijven de kinderen bij de vrouw;
 de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen bij helfte worden verdeeld;
IV. te bepalen dat de vrouw aan de man als kinderbijdrage € 424,- per maand dient te voldoen;
V. enkel in het geval de vrouw – bij afwijzing van haar verzoeken omtrent de vervangende toestemming verhuizing / inschrijving school en kinderopvang – geen voortgezet gebruik van de woning wenst, te bepalen dat het voortgezet gebruiksrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats A] voor de duur van zes maanden na de ontbinding van het huwelijk aan de man wordt toegekend;
VI. enkel in het geval bij vernietiging van de bestreden beschikking door het hof wordt bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw dient te zijn, te bepalen dat de vrouw tot uiterlijk 1 september 2020 in de gelegenheid wordt gesteld om met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats A] / [plaats C] of de directe omgeving.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man toegelicht dat zijn verzoek onder III. zag op de situatie dat de vrouw niet naar [plaats B] verhuisd was (en, naar het hof begrijpt, op de situatie dat de vrouw met de kinderen weer zou terugkeren naar [plaats A] ). Hij heeft dit verzoek als volgt aangevuld:
  • indien het hof zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn en de vrouw in [plaats B] blijft wonen, zullen de kinderen om het weekend van vrijdag uit school (12.30 uur) tot maandag voor school bij de vrouw verblijven als ook op een doordeweekse dag, zoals woensdag uit school (12.30 uur) tot donderdagochtend voor school.
  • indien het hof zal bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw in [plaats B] hebben, zullen de kinderen, conform het advies van de raad in zijn concept-rapport, om het weekend bij de man zijn vanaf vrijdag na schooltijd tot maandagmorgen, zodat de man de kinderen naar school kan brengen. Als school- of werktijden van de man dit onmogelijk maken, brengt hij ze op zondag om 17.00 terug bij de vrouw. Op de zaterdagen (in, naar het hof begrijpt, de weekenden) dat de kinderen niet bij de man zijn haalt hij de kinderen op bij de vrouw en brengt ze om 17.00 uur terug bij haar. Op woensdag kan hij de kinderen na schooltijd op school ophalen en ze donderdagochtend naar school brengen, tenzij hij door werk hierin belemmerd wordt. Dan brengt hij de kinderen om 17.00 uur terug bij de vrouw.
4.4
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, na vermeerdering van haar verzoek (bij voormelde brief van 13 juli 2020), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, aan de vrouw een kinderbijdrage dient te betalen van € 350,- per kind per maand, althans een zodanige bijdrage hoger dan € 153,- per kind per maand als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.5
De man verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
In het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.273.901/02)
4.6
De man verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen, totdat het hof een uitspraak in hoger beroep heeft gedaan, althans tot een tijdstip dat het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
4.7
De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in het schorsingsverzoek en subsidiair dit verzoek af te wijzen.

5.Het schorsingsverzoek (200.273.901/02)

5.1
De man heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen ingetrokken. Daarop behoeft het hof dus niet meer te beslissen.

6.De motivering van de beslissing in de hoofdzaak (200.273.901/01)

In principaal hoger beroep
Vervangende toestemming verhuizing, inschrijving school en opvang, hoofdverblijfplaats
6.1
Het hof zal eerst de grieven van de man tegen de aan de vrouw verleende vervangende toestemming tot verhuizing met de kinderen naar [plaats B] en hun inschrijving op een school en/of opvang aldaar beoordelen. Bij dit oordeel zal ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen worden betrokken, nu deze kwesties nauw met elkaar verweven zijn.
Volgens artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een geschil zoals dit, over de uitoefening van het gezamenlijke gezag, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en af te wegen. Het belang van de kinderen dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
6.2
Volgens de man heeft de rechtbank de vrouw ten onrechte vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen en hen aldaar op een school en een opvang in te schrijven. De rechtbank heeft de zienswijze van de vrouw – ongemotiveerd – als waarheid overgenomen in de beschikking, ondanks de betwisting daarvan door de man. Het was destijds een gezamenlijk besluit van partijen om in [plaats C] , en later in [plaats A] , te gaan wonen vanwege het grote netwerk van de man aldaar. Pas wanneer de kinderen naar de middelbare school zouden gaan, zouden partijen serieus gaan kijken naar verhuizing naar een grotere stad, zoals de vrouw graag wil. De man betwist in zijn beroepschrift dat de vrouw een robuuste vriendenkring in [plaats B] heeft. Tijdens hun huwelijk was zij nooit voor andere zaken dan haar werk in [plaats B] . Zij had en heeft haar sociale leven in [plaats C] / [plaats A] . Dat de relatie met de familie van de man inmiddels is verstoord, doet hier niets aan af. Door de vrouw is niet onderbouwd dat andere plaatsen in de nabije omgeving van [plaats A] voor haar geen optie zijn. De man erkent dat de vrouw overbelast is, maar dat is hij zelf ook als gevolg van de huidige situatie. Het is echter het belang van de kinderen dat voorop moet staan. De verhuizing zou hun loyaliteitsconflict kunnen vergroten. Daarnaast geldt, zeker voor [kind A] , dat hij zijn hele leven al in [plaats A] / [plaats C] heeft gewoond, daar naar opvang en naar school gaat, en daar zijn familie en vriendjes heeft, alsmede zijn sportclub. De verhuizing heeft grote gevolgen voor de mogelijkheden van de man om invulling te geven aan zijn ouderschap en voor het contact tussen de kinderen en de man. De verdeling van de zorg is tijdens en na het huwelijk altijd gelijkwaardig geweest tussen partijen. Dat de ouders van de man de kinderen opvangen, is niet anders dan dat de vrouw de kinderen naar de kinderopvang brengt. Partijen werken beiden fulltime en zijn vaak voor werk in het buitenland. De man kan echter veel thuis werken en plant zijn werkreizen naar het buitenland zo veel mogelijk op de dagen dat de kinderen bij de vrouw zijn. De man herkent zich niet in de omschrijving van de rechtbank als zou hij een rigide houding aannemen. Hij heeft altijd open gestaan voor overleg over de verhuizing, al dan niet met behulp van hulpverlening, en het was de vrouw die lange tijd geen duidelijkheid wilde geven over de plaats waar zij met de kinderen naar toe wilde verhuizen. In het verlengde van al het voorgaande dient ook het verzoek van de vrouw om de kinderen in te schrijven op school/kinderopvang in [plaats B] te worden afgewezen.
6.3
De vrouw is van mening dat zij terecht vervangende toestemming heeft gekregen om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen. Terecht heeft de rechtbank het recht van de vrouw om haar leven opnieuw in te richten, voorop gesteld. Onder druk van de man zijn partijen destijds in [plaats C] en vervolgens [plaats A] gaan wonen, maar de vrouw is daar altijd ongelukkig geweest en vanwege haar buitenlandse afkomst viel zij er buiten de sociale gemeenschap. Sinds de scheiding vond zij daar helemaal geen sociale aansluiting meer. De vrouw had al langer de wens om naar een grotere stad te verhuizen en heeft dankzij haar werk in [plaats B] daar een breed sociaal netwerk opgebouwd. Zij heeft verschillende alternatieve woonplaatsen bekeken en heeft ter zitting in eerste aanleg toegelicht waarom dit geen geschikte opties waren. De man stond niet open voor overleg over de verhuizing en stelde allerlei voorwaarden aan inzet van hulpverlening. De vrouw was overbelast en de verhuizing heeft bij haar voor rust gezorgd, mede dankzij de verkorte woon-werk afstand en alle voorzieningen in de buurt, wat ook in het belang van de kinderen is. Zij betwist dat de man ook overbelast is. Tijdens het huwelijk had de vrouw het grootste aandeel in de feitelijke zorg van de kinderen en nu nemen zijn ouders een groot deel hiervan op zich. De man is regelmatig voor zijn werk in het buitenland, terwijl dit voor de vrouw dankzij haar nieuwe functie nog maar sporadisch het geval zal zijn. Met de door de rechtbank vastgestelde tijdelijke zorgregeling blijft de man op aanzienlijke wijze betrokken in het leven van de kinderen. Dat jonge kinderen nog flexibel zijn qua woonplaatskeuze, blijkt uit de moeiteloze aanpassing van [kind A] en [kind B] op hun nieuwe school en opvang. Zij hebben al volop nieuwe contacten opgedaan en hebben het naar hun zin in [plaats B] . Dit komt mede doordat de vrouw de gevolgen van de (snelle) verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid.
6.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking op het punt van de vervangende toestemming te bekrachtigen.
6.5
Het hof wil niet verhullen dat de afweging van belangen in deze zaak geen eenvoudige is.
Aan de ene kant is er het belang van de vrouw om na de echtscheiding haar leven opnieuw in te richten. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat dat in [plaats A] , waar haar kennissenkring voornamelijk uit mensen uit het netwerk van (de familie van) de man bestond, voor haar moeilijk zal zijn. De verhuizing naar [plaats B] heeft het haar mogelijk gemaakt in te bedden in haar reeds bestaande netwerk van collega’s en vrienden van werk aldaar. Voorts heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat zij inmiddels ook een netwerk van bevriende ouders heeft opgebouwd rond de nieuwe school en de opvang in [plaats B] . Kortom, zij lijkt in [plaats B] beter te aarden dan zij deed in [plaats A] . De verhuizing scheelt haar ook aanmerkelijk in reistijd als gevolg van het wegvallen van woon- en werkverkeer, waardoor zij meer tijd aan de kinderen kan besteden dan voorheen. De vrouw heeft voorts ter zitting aangevoerd dat haar huidige lichamelijke klachten het voor haar zwaar maken om autoritten te maken van zeker anderhalf uur per dag. Partijen twisten weliswaar over de oorzaak van die klachten, met name of de man daaraan heeft bijgedragen, maar niet weersproken is dat de vrouw die klachten heeft. Om die reden is het voor haar ook moeilijk om buiten [plaats A] of [plaats C] , maar wel binnen de door de man voorgestane korte afstand van die plaatsen te gaan wonen. Daarmee heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat er voor haar tot op zekere hoogte een noodzaak bestond om naar [plaats B] te verhuizen.
Daartegenover staat het belang van de man die, tot het moment van verhuizen van de vrouw een aanzienlijk groter aandeel in de verzorging en opvoeding van de kinderen had dan hij thans nog heeft. Partijen twisten over de vraag of die rol gelijkwaardig was en welke rol de ouders van de man daarbij speelden, maar vast staat dat die rol door de verhuizing en thans geldende zorgregeling aanmerkelijk is afgenomen. Het is alleszins invoelbaar dat de man die grote rol in de opvoeding van de kinderen wil behouden. Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat de man om verschillende redenen een zeer sterke binding heeft met de omgeving van [plaats A] . Weliswaar heeft hij daar niet zijn werk, maar hij heeft daar een hecht netwerk van vrienden en familie. Zijn ouders hebben bovendien tot nu toe ook een belangrijk aandeel in het leven van de kinderen gehad. Ook hun rol is als gevolg van de verhuizing verminderd. Dat de man tegen dit alles opkomt is begrijpelijk. Daarbij merkt het hof nog op dat hem ter zitting in hoger beroep niet is gebleken van de rigide houding die de rechtbank de man kennelijk verweet.
6.6
Desgevraagd hebben partijen ter zitting in hoger beroep beiden bevestigd dat het thans naar behoren gaat met de kinderen in [plaats B] . [kind A] en [kind B] zijn goed geland in hun nieuwe sociale omgeving en hebben de verhuizing dus kennelijk aangekund, ondanks het feit dat deze na de bestreden beschikking op stel en sprong heeft plaatsgevonden. Voor het hof is dat overigens evengoed een aanwijzing dat een eventuele terugverhuizing naar de omgeving van [plaats A] voor hen niet onoverkomelijk zou hoeven te zijn. [kind A] kan daar ook nog steeds op zijn oude school terecht, zo heeft de man ter zitting onweersproken verklaard.
[kind A] en [kind B] hebben thans contact met de man conform de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Daarbij is gebleken dat [kind A] nog steeds contact heeft met zijn oude vriendjes uit de omgeving van [plaats A] , die ook in [plaats B] over de vloer kunnen komen. Hij zit in [plaats A] nog steeds op judo. Ook hebben de kinderen nog steeds contact met de familie van de man, zij het in mindere mate. [kind B] heeft voorts geen last meer van constipatie.
Uit de door beide partijen overgelegde steunbetuigingen van mensen uit hun omgeving rijst bij het hof vooral het beeld van twee betrokken ouders, die beiden het beste voor hebben met hun kinderen. De lezing van partijen over wat op kortere of langere termijn het perspectief voor het gezin zou zijn geweest verschilt echter aanmerkelijk. De vrouw, die woonachtig was in [plaats D] toen de relatie tussen partijen begon, heeft ingestemd met een verhuizing naar (uiteindelijk) [plaats A] , maar kennelijk in de verwachting dat partijen na enige tijd weer naar een grootstedelijkere omgeving zouden verhuizen. Voor de man was de vestiging van het gezin in [plaats A] van belang omdat hij daar een hechte familiale omgeving heeft, waaraan hij veel waarde hecht. Een verhuizing naar een andere omgeving zou volgens hem pas aan de orde zijn als de kinderen de basisschoolleeftijd zouden zijn ontstegen. In deze situatie kan het hof slechts constateren dat partijen met op dit punt kennelijk uiteenlopende verwachtingen aan hun internationale huwelijk zijn begonnen. Hun echtscheiding heeft die verwachtingen hoe dan ook doorkruist. Het zijn de huidige belangen van alle betrokkenen die thans moeten worden afgewogen.
6.7
Alle bovengenoemde feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend komt het hof tot het oordeel dat de afweging van belangen uiteindelijk doorslaat in de richting van de vrouw. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de kinderen inmiddels goed geaard zijn in [plaats B] en daar een nieuw netwerk hebben weten op te bouwen, maar toch ook hun netwerk in [plaats A] grotendeels hebben weten te behouden. Weliswaar verwacht het hof, zoals gezegd, niet dat een terugverhuizing naar [plaats A] voor de kinderen onoverkomelijk zou zijn, anderzijds weegt zwaar dat zij het thans goed doen in [plaats B] en ook dat de vrouw meer rust ervaart in haar huidige omgeving, hetgeen in het belang van de kinderen is.
Een onvermijdelijk gevolg hiervan is niettemin dat de rol van de man en van zijn ouders in de verzorging en opvoeding van de kinderen kleiner zal blijven dan hij was. De kinderen hebben ontegenzeggelijk een belang bij het behoud van die rol in de vroegere omvang, maar het hof is van oordeel dat dat belang van de man en de kinderen niet voldoende opweegt tegen het belang van de vrouw en de kinderen bij continuering van de huidige situatie. Daarbij komt, zoals hierna nog zal worden overwogen, dat het hof het in het belang van de kinderen (en de man) acht dat de thans geldende voorlopige zorgregeling zal worden verruimd.
6.8
De conclusie is dat de beslissing houdende vervangende toestemming tot verhuizing zal worden bekrachtigd, wat er verder zij van de motivering van de rechtbank. Tegen de vervangende toestemming tot inschrijving van [kind A] en [kind B] op hun huidige school respectievelijk opvang is geen grief met zelfstandige betekenis gericht. Ook deze beslissing zal dus worden bekrachtigd. In het verlengde daarvan heeft de rechtbank voorts terecht bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is.
6.9
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de man te bepalen dat de vrouw met de kinderen dient terug te verhuizen naar [plaats A] . De voorwaarde dat de bestreden beschikking op het punt van de vervangende toestemming wordt vernietigd gaat immers niet in vervulling.
Voorlopige zorgregeling
6.1
Vervolgens is aan de orde de voorlopige zorgregeling die de rechtbank heeft bepaald. Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
6.11
De man acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank de raad niet heeft gevraagd om eerst een onderzoek te verrichten naar de vraag of een verhuizing in het belang van de kinderen is en daarna pas te bekijken welke zorgregeling passend is. De raad heeft ter zitting in eerste aanleg aangegeven dat een dergelijk uitgebreid onderzoek een optie is, vanwege de constatering van de raad dat de vrouw overbelast is. Voor zover een raadsonderzoek te lang duurt, zoals door de rechtbank is overwogen, had voor [kind A] ook nog een bijzondere curator of kindbehartiger kunnen worden benoemd om hem een stem te geven tegenover zijn ouders.
Verder acht de man de door de rechtbank vastgestelde tijdelijke zorgregeling niet in het belang van de kinderen. Deze regeling heeft grote gevolgen voor het contact tussen de kinderen en de man. In plaats van een co-ouderschapsregeling zullen de kinderen nog maar zes nachten per maand bij de man slapen. Ook moeten zij iedere woensdagmiddag anderhalf uur in de auto zitten voor slechts enkele uren contact met hun vader. Bovendien is de woensdagmiddag voor de man vooralsnog niet haalbaar in verband met zijn werk. Tot slot betekent deze tijdelijke zorgregeling dat de kinderen eenmaal per veertien dagen op maandagochtend om 06.00 uur in de auto moeten zitten en dus rond 05.15 uur moeten opstaan, aldus de man in zijn beroepschrift. Ter zitting heeft de man nog aangevuld dat hij betrokken wil blijven bij de school van de kinderen. De vrouw staat erop dat de man na afloop van zijn omgangsweekend de kinderen op maandagochtend om 07:15 uur bij haar aflevert, waarna de vrouw ze naar school brengt. Dat is niet in hun belang. De door de raad in zijn concept-rapport voorgestelde regeling geeft de man meer mogelijkheden om invulling te geven aan zijn ouderschap en om betrokken te zijn bij de school van de kinderen.
6.12
Volgens de vrouw blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg dat de raadsvertegenwoordiger tijdens de zitting bij de rechtbank heeft medegedeeld dat een opdracht aan de raad alleen zinvol is wanneer het geschil tussen partijen over de woonplaats van de vrouw door de rechter is beslecht. De vrouw vindt de vraagstelling en opdracht van de rechtbank daarom logisch.
Ook deelt de vrouw de bezwaren van de man ten aanzien van de tijdelijke zorgregeling niet. De kinderen zien de man tweemaal per week een behoorlijk aantal uren. Het woensdag- en zaterdagritme van de man is sinds de verhuizing van de vrouw niet gewijzigd. Bovendien zegt hij een baan met veel vrijheid en flexibiliteit te hebben en een begripvolle werkgever. Tot slot is het geen bezwaar dat de kinderen één ochtend in de veertien dagen vroeg op moeten staan, nu zij ten opzichte van de vorige regeling de overige dagen veel meer nachtrust hebben, omdat de vrouw niet meer hoeft te forensen.
6.13
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de kinderen zich leeftijdsadequaat ontwikkelen, ook al hebben zij veel meegemaakt als gevolg van de echtscheiding, de strijd tussen ouders, hun verhuizing, de komst van nieuwe partners bij beide ouders en het leven in twee netwerken. De raad heeft zich aangesloten bij zijn advies in het concept-raadsrapport en dat advies ter zitting gehandhaafd.
6.14
Aan het hof ligt thans voor welke tijdelijke zorgregeling, totdat de rechtbank daarover nader zal beslissen, in het belang van de kinderen wenselijk is. Nu het hof de bestreden beschikking op het punt van de verhuizing en hoofdverblijfplaats zal bekrachtigen, ligt in hoger beroep nog slechts het verzoek van de man voor om de tijdelijke zorgregeling te bepalen conform het advies van de raad en het verzoek van de vrouw om de door de rechtbank vastgestelde tijdelijke zorgregeling te bekrachtigen.
6.15
Zoals hiervóór reeds is overwogen acht het hof het in het belang van de kinderen dat de zorgregeling wordt uitgebreid conform het door de vader gedane verzoek. Op die manier wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat de man ook in de huidige situatie betrokken blijft bij de verzorging en opvoeding van de kinderen, hetgeen in hun belang is. Bovendien heeft [kind B] , gezien haar leeftijd, belang bij frequent contact met haar vader en heeft [kind A] daardoor de mogelijkheid zijn sportactiviteiten in [plaats C] te blijven uitvoeren.
De hierna te bepalen zorgregeling brengt mee dat de kinderen één maal per week van woensdag op donderdag bij de man zullen overnachten en voorts dat de kinderen één maal in de twee weken van zondag op maandag bij de man zullen zijn. Op die donderdag- en maandagochtenden zal de man de kinderen naar school respectievelijk de opvang kunnen brengen, terwijl hij voorts ze één maal in de twee weken daar op vrijdag zal kunnen afhalen. Op die manier blijft de man ook bij die instanties en bij dat deel van het leven van de kinderen zoveel mogelijk betrokken. Het hof verenigt zich dus niet met de kennelijk door de vrouw gehuldigde opvatting dat de man de kinderen ’s ochtends bij haar moet brengen, alvorens zij naar school gaan. Uitsluitend in het geval dat er op de desbetreffende donderdag of maandag geen school is, zal de man de kinderen naar de vrouw moeten terugbrengen, conform wat hierna zal worden beslist.
Wat betreft het halen en brengen zal het hof bepalen dat de man dit op woensdag en donderdag en in ‘zijn’ weekenden voor zijn rekening dient te nemen, maar dat de vrouw dit dient te doen op de ‘losse’ zaterdagen van de man. Op die manier wordt de extra reistijd die aan de omgangsregeling is verbonden enigszins verdeeld en heeft de man op die zaterdag voldoende tijd voor zinvolle omgang met de kinderen.
Uit het voorgaande blijkt dat de bestreden beschikking op het punt van de voorlopige basiszorgregeling niet in stand kan blijven. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van de voorlopige door de rechtbank bepaalde vakantieregeling en evenmin om een regeling op te nemen voor de studiedagen van de school van de kinderen.
Voor zover de man nog heeft willen verzoeken om een nader raadsonderzoek of om de benoeming van een bijzondere curator of kindbehartiger ziet het hof daarvoor bij de huidige stand van zaken onvoldoende aanleiding.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
6.16
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat aan de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toekomt als bedoeld in artikel 1:175 lid 1 BW, als de vrouw de woning ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking die woning nog bewoont. Die voorwaarde is niet in vervulling gegaan en het hof stelt vast dat de vrouw geen belang meer heeft bij dit gebruiksrecht.
De man heeft op zijn beurt ook verzocht om het voortgezet gebruik, voor – naar het hof begrijpt – de situatie dat de vrouw dat voortgezet gebruik niet wenst. Nu de vrouw in [plaats B] is gesetteld, is deze voorwaarde in vervulling gegaan. Inmiddels verblijft de man met instemming van de vrouw al geruime tijd tijdelijk in de echtelijke woning, zodat hij ook in de huidige Corona-periode de mogelijkheid heeft de kinderen te ontvangen. Onder die omstandigheden zal het hof het verzoek van de man om het voortgezet gebruik aan hem te geven toewijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen. Partijen hebben afspraken gemaakt over de betaling door de man over de lasten van de woning zolang hij deze gebruikt. Het hof overweegt dat die afspraken in stand blijven. De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat over die afspraken enige onduidelijkheid bestaat, maar nu geen der partijen daarover nadere verzoeken heeft gedaan kan het hof daarop niet beslissen. Hetgeen partijen hieromtrent zijn overeengekomen, zullen zij moeten nakomen.
Slotsom
6.17
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd wat betreft de verleende vervangende toestemmingen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Op het punt van de voorlopige zorgregeling zal de bestreden beschikking worden vernietigd en zal het hof de hierna te noemen voorlopige zorgregeling bepalen. Met betrekking tot de zorgregeling zal het hof de zaak voorts terugverwijzen naar de rechtbank om verder te beslissen over de definitieve zorgregeling.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning zal aan de man worden toegewezen.
6.18
Partijen lijken er tot nu toe redelijk in geslaagd om de kinderen zo min mogelijk te belasten met hun geschillen, maar er zijn wel signalen dat zij daar niettemin last van hebben. Met de rechtbank benadrukt het hof daarom het grote belang van een goede onderlinge communicatie tussen de ouders. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de ouders elkaar over en weer grote verwijten maken. Er lijkt bij beiden sprake te zijn van veel onverwerkt leed. Dat kan hun zicht op het belangrijkste, een goede ontwikkeling van de kinderen, vertroebelen. Het hof doet daarom een dringend beroep op partijen om de strijd te staken en hulp te zoeken ter verbetering van hun communicatie. Programma’s als Ouderschap Blijft of Kinderen uit de Knel kunnen daarbij behulpzaam zijn.
In principaal en incidenteel hoger beroep
6.19
Ten aanzien van de kinderbijdrage zal het hof uitspraak doen op de hierna te noemen datum. Iedere verdere beslissing daarover wordt tot dan aangehouden.

7.Beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep
bekrachtigt de onderdelen 4.2 en 4.10 tot en met 4.14 van het dictum van de bestreden beschikking;
vernietigt onderdelen 4.3 en 4.4 van het dictum van de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt, totdat de rechtbank nader beslist, de volgende tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
  • de kinderen verblijven bij de man om het weekend vanaf vrijdag na schooltijd tot maandagmorgen, waarbij de man de kinderen van en naar school en/of opvang haalt en brengt. Als er op maandag geen school is of als de werktijden van de man dit onmogelijk maken, brengt hij de kinderen op zondag om 17.00 terug bij de vrouw;
  • op de zaterdagen in de andere weekenden zijn de kinderen van 10.00 tot 17.00 bij de man, waarbij de vrouw de kinderen brengt en haalt;
  • iedere woensdag haalt de man de kinderen na schooltijd op school of op de opvang op en brengt ze donderdagochtend naar school of de opvang, of voor zover het kind niet naar school of de opvang gaat, naar de vrouw, tenzij hij door werk hierin belemmerd wordt. Dan brengt hij de kinderen op woensdag om 19.00 uur terug bij de vrouw;
  • de schoolvakanties worden gelijkelijk verdeeld, waarbij de vrouw de gelegenheid krijgt om in de zomer- en kerstvakantie de kinderen voor een aaneengesloten periode van twee respectievelijk één week mee naar Finland te nemen voor familiebezoek;
wijst het in hoger beroep ten aanzien van de tijdelijke zorgregeling meer of anders verzochte af;
verwijst de zaak op het punt van de zorgregeling naar de rechtbank om verder te worden behandeld en beslist;
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] , [plaats A] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot uiterlijk zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat op het punt van de tijdelijke kinderbijdrage op 22 september 2020 uitspraak zal worden gedaan en houdt iedere verdere beslissing dienaangaande aan tot die datum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.M. van Baardewijk en J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 11 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.