ECLI:NL:GHAMS:2020:2238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
200.269.762/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en ontruiming van de woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen, dat in 2016 is gesloten, is op 5 september 2019 ontbonden. De man heeft in hoger beroep verzocht om de woning aan de [a-straat] aan hem toe te delen tegen een getaxeerde waarde van € 270.000,-, met de voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek wordt ontslagen. De vrouw woont momenteel in deze woning met hun minderjarige dochter en heeft een verzoek ingediend om in de woning te blijven tot zij een huurwoning heeft gevonden.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van twee woningen en dat er geen volledige overeenstemming is over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verzocht dat de vrouw de woning aan de [a-straat] binnen zeven dagen na de beschikking verlaat, terwijl de vrouw een termijn van zes maanden heeft gevraagd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw vier weken na de beschikking de woning moet verlaten, rekening houdend met de belangen van beide partijen.

Daarnaast heeft het hof bepaald dat de vrouw haar medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning aan de [b-straat] en dat de man recht heeft op het gebruik van de woning aan de [a-straat] gedurende een bepaalde periode. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw onmiddellijk moet voldoen aan de voorwaarden van de beschikking, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 augustus 2020
Zaaknummer: 200.269.762/01
Zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/276745 / FA RK 18-4112 en
C/15/283435 / FA RK 19-91
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.J.C. Silven te Volendam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.C. Ramdihal te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 28 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 22 november 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 augustus 2019.
2.2
De vrouw heeft op 27 januari 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 17 april 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, alsmede houdende wijziging van verzoek, ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de man van 27 november 2019 met als bijlage de beschikking van 28 augustus 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 november 2019 met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 28 november 2019.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 juli 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 5 september 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 augustus 2019 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn de ouders van drie nog minderjarige kinderen. De vrouw heeft voorts een minderjarige zoon uit een eerdere relatie.
3.2
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning, gelegen te [plaats] aan de [a-straat] 33 (hierna: de woning aan de [a-straat] ) en een woning, gelegen te [plaats] aan de [b-straat] 5a (hierna: de woning aan de [b-straat] ). De vrouw woont met de minderjarige dochter van partijen en de zoon uit een eerdere relatie in de woning aan de [a-straat] . De man woont met de minderjarige zoons van partijen in de woning aan de [b-straat] .

4.De omvang van het geschil in hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap conform de tussen hen bereikte overeenstemming.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
I. de woning aan de [a-straat] aan hem toe te scheiden tegen de getaxeerde waarde van € 270.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen van de op deze woning gevestigde hypotheek en de man de vrouw het haar toekomende bedrag inzake de overwaarde voldoet, met welk bedrag wordt verrekend hetgeen de vrouw aan de man verschuldigd is inzake de afspraak van partijen de eigenaarslasten van de woningen van partijen bij helfte te delen;
II. primair de vrouw te veroordelen de woning aan de [a-straat] te verlaten binnen zeven dagen na afgifte van de in deze te wijzen beschikking en te bepalen dat de man het recht van gebruik en bewoning van deze woning toekomt gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, althans te bepalen dat de vrouw de woning dient te verlaten vanaf het moment dat de woning goederenrechtelijk aan de man is geleverd, met machtiging van de man deze beschikking in zoverre, zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
III. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de [a-straat] aan de man, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en indien een dwangsom van € 1.000,- is verbeurd te bepalen dat de in deze te wijzen beschikking in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de vrouw aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de man;
IV. de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de verkoop van de woning aan de [b-straat] en meer in het bijzonder te bepalen:
V. dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de [b-straat] aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
VI. in het geval de vrouw blijft weigeren haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan de [b-straat] en een dwangsom is verbeurd van € 1.000,-, de man vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van de woning aan de [b-straat] , waarbij de beschikking van het hof in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist zal achten;
VII. te bepalen dat indien partijen niet binnen drie dagen na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs of gewijzigde vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
VIII. te bepalen dat de vrouw onvoorwaardelijk dient mee te werken aan het feitelijk verkooptraject met betrekking tot de woning aan de [b-straat] , waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- het afgeven van een sleutel van de onroerende zaak aan de makelaar;
- de woning in nette en opgeruimde staat ter beschikking stellen aan de makelaar, eventuele fotograaf, geïnteresseerde kopers en overige activiteiten gericht op verkoop;
- het ongehinderd verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar en geïnteresseerde kopers op de momenten dat de makelaar dit noodzakelijk en redelijk acht (althans, het niet zonder redelijke grond weigeren van deze toegang);
- het zich onthouden van handelingen die de verkoop tegenwerken;
- het zich voegen naar bindende adviezen van de makelaar (waaronder mede begrepen het vaststellen c.q. aanpassen van de te hanteren vraagprijs), voor zover partijen van mening verschillen;
op straffe van het verbeuren van een dwangsom jegens de man van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw na verloop van een termijn van drie dagen in gebreke blijft met het verlenen van haar medewerking, één en ander te beoordelen door de makelaar;
IX. te bepalen dat, indien partijen, nadat door een potentiële koper van de woning een aanbod wordt gedaan, het binnen drie dagen na dat aanbod niet eens kunnen worden over de aanvaardbaarheid van dat aanbod, de makelaar bindend adviseert omtrent de verkoopprijs, waarbij wordt uitgegaan van een spoedige verkooptermijn van drie maanden;
m. te bepalen dat wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en het notariële transport van de woning aan de koper;
n. de vrouw te veroordelen om zodra er een kandidaat koper is die bereid is de bindend door de makelaar vastgestelde verkoopprijs te betalen mee te werken aan de totstandkoming van de
koopovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw deze veroordeling niet nakomt, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist zal achten;
o. te bepalen dat indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld (zie – naar het hof begrijpt – m en n), de in deze te wijzen beschikking in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de vrouw benodigd voor de totstandkoming van de koopovereenkomst met de toekomstige koper, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist zal achten;
p. de vrouw te veroordelen haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan
de levering van de woning gelegen aan de [b-straat] aan de toekomstige koper ten overstaan van de door hem/haar aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw deze veroordeling niet nakomt, althans een zodanige voorziening zal treffen als het hof juist zal achten;
q. zodra op grond van – naar het hof begrijpt – p. een dwangsom is verbeurd van € 15.000,-: de in deze te wijzen beschikking in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaring van de vrouw benodigd voor de levering ten overstaan van de door de toekomstige koper aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger, op een nader tussen de man en de koper overeen te komen datum van de juridisch eigendom aan de toekomstige koper van de woning aan de [b-straat] , althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist zal achten;
r. de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW te bepalen op zeven dagen;
s. te bepalen dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten van de verkoop en levering aan een derde te dragen;
X. te bepalen dat aan de man de tv (woonkamer), het interieur van de kinderkamers, de salontafel, de wasmachine en de droger worden toegescheiden en de overige inboedelgoederen aan de vrouw worden toegescheiden, zonder nadere verrekening;
XI. het nog te overleggen door partijen ondertekende scheidingsconvenant te waarmerken en aan de in deze te wijzen beschikking te hechten en te bepalen dat de regelingen zoals tussen partijen zijn overeengekomen deel uitmaken van de te wijzen beschikking;
XII. te bepalen dat de onderneming ( [de onderneming] ) aan de man wordt toegescheiden (inclusief onder andere de bedrijfsvoertuigen en de zakelijke bankrekeningen) tegen betaling van de man aan de vrouw van een bedrag van € 7.000,-, te betalen zodra de man over de overwaarde beschikt na de verkoop van de woning aan de [b-straat] ;
XIII. de saldi op de bankrekeningen op naam gesteld van de man en de en/of-rekeningen van partijen aan de man worden toegescheiden, zonder nadere verrekening met de vrouw en de vrouw haar medewerking zal verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling, dan wel opheffing van die bankrekeningen, voor zover noodzakelijk, alsmede te bepalen dat de saldi op de bankrekeningen op naam gesteld van de vrouw aan haar worden toegescheiden, zonder nadere verrekening;
XIV. partijen de eigenaarslasten (inclusief hypotheekrente en -aflossing) van de woningen van partijen bij helfte delen vanaf de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding werd ingediend en de man respectievelijk de vrouw vanaf de datum waarop het verzoek tot echtscheiding werd ingediend, de gebruikerslasten draagt van de woning waar diegene woont.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal appel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt zij:
a. bij verkoop en/of overdracht van de woning aan de [a-straat] een marktconforme prijs te doen vaststellen op basis van een nieuw taxatierapport ten tijde van de overdracht;
b. haar de mogelijkheid te bieden bij de verkoop c.q. overdracht te bedingen om ten minste zes maanden of zoveel korter als zij zelf eerder een huurwoning heeft verkregen waar zij met de kinderen kan wonen, in de woning aan de [a-straat] te blijven wonen.
4.4
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel, althans het door haar ingestelde incidenteel appel af te wijzen.

5.Beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

5.1
De man is met twee grieven opgekomen tegen de bestreden beschikking. De man voert in deze grieven aan dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op een aantal verzoeken die hij in eerste aanleg heeft gedaan. Het hof begrijpt dat de man doelt op de verzoeken die zien op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en niet, ondanks zijn verwijzing hiernaar in grief 1, op zijn verzoek de echtscheiding uit te spreken of een beslissing ter zake van de kinderen van partijen te nemen.
5.2
De man heeft bij verweerschrift in incidenteel appel zijn verzoek met betrekking tot de eigenaarslasten en gebruikerslasten gewijzigd in die zin dat hij het hof heeft verzocht de verdeling van de lasten te laten ingaan op de datum waarop hij de voormalige echtelijke woning heeft verlaten, te weten 10 april 2018 (welke datum hij ter zitting in hoger beroep heeft gewijzigd in 18 april 2018). De vrouw heeft aangevoerd dat de wijziging van het verzoek in strijd is met de procesorde.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 362 Rv de man bevoegd is zijn verzoek schriftelijk te veranderen of te vermeerderen zolang geen eindbeschikking is gegeven. Voor zover de vrouw meent dat de wijziging c.q. vermeerdering van het verzoek van de man in strijd is met de goede procesorde omdat zij niet op dit verzoek heeft kunnen reageren, gaat het hof hieraan voorbij, aangezien de vrouw ter zitting in hoger beroep een reactie heeft kunnen geven. Het hof zal derhalve beslissen op basis van het verzochte onder XIV hierboven, waarbij een ingangsdatum van 18 april 2018 zal worden aangehouden.
5.3
De vrouw heeft één grief aangevoerd tegen de bestreden beschikking. De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet voor het eerst in hoger beroep een verzoek mag doen tot het vaststellen van de waarde van de woning aan de [a-straat] . Dit verweer faalt. De vrouw heeft in eerste aanleg diverse verzoeken gedaan en zij is gerechtigd in hoger beroep haar verzoeken te wijzigen of aan te vullen, dit nog afgezien van de bevoegdheid van het hof de – wijze van - verdeling vast te stellen.
5.4
Uit de processtukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is gebleken dat partijen geen (volledige) overeenstemming hebben over de verdeling van de verschillende bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof zal deze bestanddelen achtereenvolgend bespreken.
Woning aan de [a-straat]
5.5.1
De man verzoekt de woning aan de [a-straat] aan hem toe te delen en daarbij uit te gaan van een waarde van de woning van € 270.000,-. De man verwijst naar het taxatierapport dat hij in eerste aanleg heeft overgelegd. Ter gelegenheid van het hoger beroep heeft hij opnieuw een taxatierapport laten opstellen, waaruit volgt dat de waarde per 11 februari 2020 nog steeds € 270.000,- bedraagt. De man wenst dat de vrouw de woning zo spoedig mogelijk verlaat, omdat hij vanuit deze woning zijn onderneming kan voeren. Dat is niet mogelijk vanuit de (kleinere) woning aan de [b-straat] . Bovendien moet de woning aan de [b-straat] worden verkocht en de man wil voorkomen dat hij (met de twee minderjarige zoons van partijen) eerst naar een andere woning moet verhuizen voordat hij de woning aan de [a-straat] kan betrekken.
De vrouw kan zich vinden in een toedeling van de woning aan de man, maar meent dat daarbij moet worden uitgegaan van een marktconforme waarde. Daarbij gaat zij uit van een waarde van ten minste € 287.000,- wegens de marktontwikkeling voor woningen. In incidenteel appel verzoekt zij een marktconforme prijs te doen vaststellen op basis van een nieuw taxatierapport. Ter zitting in hoger beroep heeft zij aangevoerd dat de taxatie die in opdracht van de man is verricht, niet door een onafhankelijk taxateur is uitgevoerd. Omdat zij nog geen andere woning heeft, wil zij na de overdracht nog zes maanden in de woning kunnen blijven, of zoveel korter als ze eerder een vervangende woning heeft. Met het oog daarop heeft zij haar verzoek als verwoord onder 4.3 sub b. aan het hof voorgelegd. Ze betwist dat het nodig is dwangsommen op te leggen omdat ze bereid is mee te werken aan verkoop.
5.5.2
Het hof overweegt als volgt. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de waarde van de woning aan de [a-straat] en de termijn waarbinnen de vrouw deze woning moet verlaten.
Bij de verdeling van een tot een huwelijksgoederengemeenschap behorend goed moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Het taxatierapport dat de man in hoger beroep heeft overgelegd, dateert van 20 februari 2020. In dit rapport is de waarde van de woning aan de [a-straat] per 11 februari 2020 bepaald op € 270.000,-. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw op de hoogte was van de taxatie en dat de vrouw, die in deze woning verblijft, de taxateur toegang heeft verleend tot de woning in verband met het verrichten van de taxatie.
Het hof is van oordeel dat het taxatierapport van 20 februari 2020 onder de gegeven omstandigheden uitgangspunt kan zijn voor de waardebepaling. De vrouw heeft de inhoud van het taxatierapport niet (voldoende) gemotiveerd betwist. De enkele omstandigheid dat de man de makelaar heeft uitgekozen, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de taxatie niet onafhankelijk zou zijn, mede in aanmerking genomen dat de taxateur is aangesloten bij de NVM en aan gedragsregels is gebonden. Dat de woning in 2018 op eenzelfde waarde is getaxeerd betekent ook niet dat de taxatie onjuist zou zijn. De vrouw heeft de taxerend makelaar toegang gegeven tot de woning zodat de taxatie ook aan de hand van de feitelijke staat waarin de woning zich in februari 2020 bevond, kon plaatsvinden. De stelling van de man dat de waarde van de woning negatief is beïnvloed door de staat waarin deze verkeert, heeft de vrouw ook niet (gemotiveerd) weersproken.
De vrouw heeft daarnaast nog betoogd dat uitgegaan moet worden van de waarde bij de overdracht, waarmee zij naar het hof begrijpt de datum van het notarieel transport bedoelt, maar aan een waardebepaling van een onroerende zaak is inherent dat van een taxatie van een eerdere datum zal moeten worden uitgegaan, omdat voorafgaand aan het notarieel transport contact met de bank als geldverstrekker en de notaris nodig is. Het taxatierapport is niet van zo lang geleden dat hiervan niet meer kan worden uitgegaan.
5.5.3
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw binnen zeven dagen na afgifte van de beschikking de woning moet verlaten, terwijl de vrouw heeft verzocht haar een termijn van zes maanden na overdracht van de woning te geven. Het hof zal de vrouw nog een uiterste termijn van vier weken na afgifte van de beschikking geven gelet op het navolgende.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 augustus 2019 heeft de vrouw gezegd dat zij weet dat zij de woning aan de [a-straat] moet verlaten, en daarbij meegedeeld dat zij in verband met het verkrijgen van een huurwoning nog een termijn van zes maanden nodig heeft. Zij heeft inmiddels bijna twaalf maanden en dus ruimschoots de tijd gehad om andere woonruimte te zoeken. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep aan de orde gekomen dat de vrouw zo nodig tijdelijk haar intrek kan nemen in de woning aan de [b-straat] . Anderzijds heeft de man voldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij het spoedig kunnen betrekken van de woning aan de [a-straat] .
De gevorderde machtiging om de beschikking (bedoeld zal zijn: de ontruiming) zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden afgewezen. Immers, op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 juncto 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschiedt een ontruiming door de deurwaarder, die zonder rechterlijke tussenkomst bevoegd is de hulp van de sterke arm van politie in te roepen.
5.5.4
Hoewel de man onder nummer 17 van zijn verzoekschrift heeft verzocht te bepalen dat hij het bedrag waarop de vrouw recht heeft in verband met de verdeling van de woning pas hoeft te betalen wanneer hij beschikt over zijn deel van de overwaarde uit de verkoop van de woning aan de [b-straat] , heeft hij dit verzoek niet in zijn petitum opgenomen. Het hof zal niet beslissen op dit verzoek omdat uit het verweerschrift van de vrouw niet valt af te leiden dat zij heeft begrepen – en naar het oordeel van het hof ook niet hoefde te begrijpen - dat de man dit verzoek wil doen. Daarbij overweegt het hof dat ook niet van de vrouw kan worden verwacht dat zij wel haar aandeel in de woning aan de [a-straat] overdraagt aan de man, maar niet tegelijkertijd het haar toekomende deel in de (over)waarde van deze woning ontvangt.
5.5.5
Het verzoek van de man te bepalen dat hem het recht van gebruik en bewoning van de woning toekomt gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking zal worden afgewezen, omdat inmiddels al meer dan zes maanden sinds de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zijn verstreken.
5.5.6.
De man heeft voorts verzocht de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de man op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en indien een dwangsom van € 1.000,- is verbeurd (met andere woorden: wanneer twee dagen zijn verstreken) te bepalen dat de in deze zaak te wijzen beschikking in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de vrouw aan de levering. Dit verzoek zal deels worden toegewezen. Het hof ziet daartoe aanleiding omdat de vrouw tot op heden weinig tot geen bereidheid heeft getoond om mee te werken aan de toedeling van haar aandeel in de woning aan de man. De verzochte dwangsom zal worden afgewezen, maar het hof zal wel bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de vrouw, een en ander op na te melden wijze.
Woning aan de [b-straat]
5.6.1
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [b-straat] . De woning staat inmiddels te koop, maar de man wenst met zijn verzoeken te bewerkstelligen dat de vrouw ook haar medewerking verleent aan hetgeen overigens nodig is om tot verkoop en levering van de woning te komen. Daarnaast heeft de man een deel van zijn verzoeken geformuleerd voor het geval de vrouw in de woning aan de [b-straat] zal verblijven en daarbij haar medewerking aan de verkoop onthoudt.
De vrouw heeft aangegeven dat zij het eens is met verkoop van de woning, maar dat het niet nodig is een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot verkoop van de woning.
5.6.2
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de [b-straat] moet worden verkocht. Gelet op de houding van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de woning aan de [a-straat] , zal het hof bepalen dat zij dient mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [b-straat] .
Wat betreft de verzoeken van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft in zijn appelschrift opgemerkt dat de woning inmiddels te koop staat, reden waarom hij zijn verzoeken uit eerste aanleg, voor zover deze zien op een veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen de woning in de verkoop te plaatsen, niet zal handhaven. Gelet op deze mededeling van de man is het hof van oordeel dat de man geen belang heeft bij toewijzing van zijn verzoeken onder IV tot en met VI, nu deze zien op het te koop zetten van de woning. Voor zover de man met deze verzoeken ook heeft bedoeld het hof te verzoeken de vrouw te veroordelen mee te werken aan het sluiten van de koopovereenkomst en de levering van de woning, overweegt het hof dat deze verzoeken terugkomen onder IX. Bij het verzoek onder VII heeft de man evenmin belang voor zover dit betrekking heeft op het vaststellen van de vraagprijs, aangezien gesteld noch gebleken is dat partijen het niet eens zijn geworden over de vraagprijs bij het in de verkoop zetten van de woning. Voor zover het verzoek ziet op een wijziging van de vraagprijs, komt dit verzoek terug onder VIII, waar het betreft het verzoek zich te voegen naar de bindende adviezen van de makelaar. Wat betreft de verzoeken onder VIII zal het hof bepalen dat de vrouw aan de verzoeken, vermeld onder de eerste drie liggende streepjes alleen hoeft mee te werken, wanneer zij op dat moment in de woning verblijft. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op na te melden wijze.
Het hof zal voorts bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de levering van de woning, zoals verzocht onder IX p, maar dat, indien de vrouw op het moment van het sluiten van de verkoopovereenkomst in de woning verblijft, de levering niet eerder dan vier weken na het sluiten van de verkoopovereenkomst zal mogen plaatsvinden. Voor zover de man voor dezelfde veroordeling zowel een dwangsom als een indeplaatsstelling van de beschikking voor de medewerking van de vrouw heeft verzocht, zal het hof alleen de verzochte indeplaatsstelling uitspreken.
Overeenstemming
5.7
Partijen zijn het eens over verdeling van de inboedel, de onderneming van de man, de banksaldi en over het aan de beschikking hechten van het convenant. Ter zitting is voorts aan de orde gekomen dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de eigenaarslasten en gebruikerslasten van beide woningen per de datum waarop de man de woning aan de [a-straat] heeft verlaten (18 april 2018). Het hof zal de bereikte overeenstemming op na te melden wijze in de onderhavige beschikking vastleggen.
Conclusie
5.8
De conclusie van het voorgaande is dat grief 1 van de man gedeeltelijk en grief 2 geheel slaagt. Grief 1a van de vrouw faalt, grief 1b slaagt gedeeltelijk.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap conform de tussen hen bereikte overeenstemming, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de woning aan de [a-straat] 33 te [plaats] wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 270.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen van de op deze woning gevestigde hypotheek en de man de vrouw het haar toekomende bedrag inzake de overwaarde voldoet, met welk bedrag wordt verrekend hetgeen de vrouw aan de man verschuldigd is uit hoofde van de afspraak tussen partijen om de eigenaarslasten van de woningen van partijen vanaf 18 april 2018 bij helfte te delen;
- veroordeelt de vrouw de woning aan de [a-straat] 33 te [plaats] te verlaten uiterlijk vier weken na afgifte van de onderhavige beschikking;
- veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning aan de [a-straat] 33 te [plaats] aan de man en bepaalt dat, voor zover de vrouw nadat zij daartoe bij aangetekend schrijven door de passerende notaris is opgeroepen, niet is verschenen voor het passeren van de akte van levering met betrekking tot de woning aan de [a-straat] 33 te [plaats] , deze uitspraak op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW alsdan in de plaats treedt van de benodigde verklaring van de vrouw ten behoeve van het rechtsgeldig overdragen bij akte van levering van het aandeel van de vrouw in deze woning aan de man;
- bepaalt dat de vrouw onvoorwaardelijk dient mee te werken aan het feitelijk verkooptraject met betrekking tot de woning aan de [b-straat] 5a te [plaats] , waaronder – wanneer zij op het moment dat de woning te koop staat in deze woning verblijft – in ieder geval wordt verstaan:
• het afgeven van een sleutel van de onroerende zaak aan de makelaar;
• de woning in nette en opgeruimde staat ter beschikking stellen aan de makelaar, eventuele fotograaf, geïnteresseerde kopers en overige activiteiten gericht op verkoop;
• het ongehinderd verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar en geïnteresseerde kopers op de momenten dat de makelaar dit noodzakelijk en redelijk acht (althans, het niet zonder redelijke grond weigeren van deze toegang);
en voorts, ook als zij niet in deze woning verblijft:
• het zich onthouden van handelingen die de verkoop tegenwerken;
• het zich voegen naar bindende adviezen van de makelaar (waaronder mede begrepen het vaststellen c.q. aanpassen van de te hanteren vraagprijs), voor zover partijen van mening verschillen;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw na verloop van een termijn van drie dagen in gebreke blijft met het verlenen van haar medewerking, met een maximum van € 25.000,-;
- bepaalt dat, indien partijen, nadat door een potentiële koper van de woning een aanbod wordt gedaan, het binnen drie dagen na dat aanbod niet eens kunnen worden over de aanvaardbaarheid van dat aanbod, de makelaar bindend adviseert omtrent de verkoopprijs, waarbij wordt uitgegaan van een spoedige verkooptermijn van drie maanden;
- bepaalt dat wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en het notariële transport van de woning aan de koper, met dien verstande dat indien de vrouw op het moment van sluiten van de koopovereenkomst in de woning verblijft, minimaal vier weken dienen te liggen tussen de dag waarop de koopovereenkomst wordt gesloten en de dag waarop de notariële levering plaatsvindt;
- bepaalt dat wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, maar de vrouw niet meewerkt aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, de in deze zaak te wijzen beschikking in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de vrouw benodigd voor de totstandkoming van de koopovereenkomst met de toekomstige koper;
- veroordeelt de vrouw haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning gelegen aan de [b-straat] 5a te [plaats] aan de toekomstige koper ten overstaan van de door hem/haar aan te wijzen notaris of diens plaatsvervanger en bepaalt dat, voor zover de vrouw nadat zij daartoe bij aangetekend schrijven door de passerende notaris een verzoek heeft ontvangen, niet meewerkt aan het passeren van de akte van levering met betrekking tot de woning aan de [b-straat] 5a te [plaats] , deze uitspraak op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van dat deel van de akte dat ziet op de vereiste verklaring van de vrouw ten behoeve van de akte van levering;
- bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW op zeven dagen;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten van de verkoop en levering aan een derde te dragen;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat aan de man de tv (woonkamer), het interieur van de kinderkamers van de minderjarige zoons van partijen [X] en [Y] , de salontafel, de wasmachine en de droger worden toegedeeld en de overige inboedelgoederen aan de vrouw worden toegedeeld, zonder nadere verrekening;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de onderneming ( [de onderneming] ) aan de man wordt toegedeeld (inclusief onder andere de bedrijfsvoertuigen en de zakelijke bankrekeningen) tegen betaling van de man aan de vrouw van een bedrag van € 7.000,- te betalen zodra de man over de overwaarde beschikt na de verkoop van de woning aan de [b-straat] 5a te [plaats] ;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de saldi op de bankrekeningen op naam gesteld van de man en de en/of-rekeningen van partijen aan de man worden toegedeeld, zonder nadere verrekening van de saldi met de vrouw en dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling, dan wel opheffing van die bankrekeningen, voor zover noodzakelijk, en dat de saldi op de bankrekeningen op naam gesteld van de vrouw aan haar worden toegedeeld, zonder nadere verrekening van de saldi met de man;
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen de eigenaarslasten (inclusief hypotheekrente en -aflossing) van de woningen van partijen bij helfte te delen vanaf de datum waarop de man de voormalig echtelijke woning heeft verlaten, te weten 18 april 2018, en dat de man respectievelijk de vrouw de gebruikerslasten draagt van de woning waar diegene woont, eveneens met ingang van 18 april 2018;
- bepaalt conform hetgeen partijen met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud van partijen over en weer zijn overeengekomen in de aan deze beschikking gehechte door de man op 2 augustus 2019 en de vrouw op 6 augustus 2019 ondertekende convenant;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 4 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.