ECLI:NL:GHAMS:2020:221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.245.241/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank voor beperking van financieringsruimte en gevolgen voor borgstellers en aandeelhouders

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van ABN AMRO BANK N.V. en haar dochterondernemingen voor de schade die appellanten, bestaande uit borgstellers en aandeelhouders van de gefailleerde kredietnemer Televersal B.V., hebben geleden. De appellanten, waaronder [X] en [appellant sub 2], hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Amsterdam aangevochten, die hun vorderingen had afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de bank onrechtmatig heeft gehandeld door de financieringsruimte van Televersal te beperken, wat zou hebben geleid tot het faillissement van de onderneming en daarmee tot schade voor de appellanten. De rechtbank had vastgesteld dat de bank in 2014 de kredietfaciliteit had verlaagd, maar de appellanten konden niet aantonen dat deze verlaging daadwerkelijk tot hun schade had geleid. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. De vorderingen zijn afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.241/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/628810 / HA ZA 17-505
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2020
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3.
[X] INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
4.
RED SHOES B.V.,
gevestigd te Wijk bij Duurstede,
5.
PERENROSÉ B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
appellanten,
advocaat: mr. D.I.J. Snijders te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
ABN AMRO COMMERCIAL FINANCE N.V., thans genaamd
ABN AMRO ASSET BASED FINANCE N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden afzonderlijk [X] , [appellant sub 2] , [X] Investments, Red Shoes, Perenrosé en samen [X] c.s. genoemd. Geïntimeerden worden afzonderlijk ABN Amro bank en ACF en samen ABN Amro c.s. genoemd.
[X] c.s. is bij dagvaarding van 14 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X] c.s. als eiser en ABN Amro c.s. als gedaagde. Op verzoek van ABN Amro c.s. zijn op 22 en 23 augustus 2018 anticipatie-exploten uitgebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 september 2019 doen bepleiten, [X] c.s. door mr. Snijders voornoemd, en ABN Amro c.s. door mrs. B.W. Wijnstekers en Y.A.Y. Sevink, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. De producties behoren tot het procesdossier. Dat geldt niet voor de (tekst van de) akte van [X] c.s. Die is naar aanleiding van het bezwaar van ABN Amro c.s. wegens strijd met de eisen van een goede procesorde geweigerd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en –
uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [X] c.s. zal toewijzen, met veroordeling van ABN Amro c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
ABN Amro c.s. heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Partijen hebben in hoger beroep over en weer bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft onder 2.1-2.11 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. Met de grieven 1-9 wordt deze vaststelling door [X] c.s. bestreden. Het hof zal met inachtneming van die grieven hierna een (nieuw) overzicht geven van de feiten die in hoger beroep als niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan. Voor zover op zichzelf onbetwiste feiten daarin niet terugkomen, heeft het hof geen noodzaak gezien deze hier te vermelden. De relevante feiten komen op het volgende neer.
2.1.
[X] is enig aandeelhouder van [X] Investments. [appellant sub 2] is enig aandeelhouder van Red Shoes. Samen met [A] (hierna: [A] ) waren zij via Perenrosé (indirect) houder van de aandelen in Telever B.V. (voorheen genaamd Televersal B.V., hierna: Televersal) en haar 100% dochteronderneming Pridi B.V. (voorheen genaamd Pridis B.V., hierna: Pridis).
2.2.
Op 30 mei 2012 is ACF met (de rechtsvoorganger van) Televersal een overeenkomst aangegaan ter zake van werkkapitaalfinanciering. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een ‘factorovereenkomst’, het bijbehorende cliëntenblad en de toepasselijk verklaarde modules (hierna samen ook: de Factorovereenkomst). Op de Factorovereenkomst zijn de Algemene Factoring Voorwaarden (hierna: de AFV) en de algemene voorwaarden ABN AMRO Commercial Finance d.d. 10 maart 2011 (hierna: de AVACF) van toepassing verklaard.
2.3.
Op grond van de Factorovereenkomst werd door ACF een
asset basedfinanciering verstrekt, waarbij de hoogte van de beschikbare financiering afhankelijk was van de waarde van de onderliggende (in zekerheid te geven) goederen.
2.4.
Uit artikel 1.0 van module 1 bij de Factorovereenkomst volgt dat ACF tot maximaal 85% van de som van de voor financiering aanvaarde vorderingen zou financieren, en dat het financieringsplafond op € 4.000.000,- was gesteld. In artikel 1.2 van module 1 is vermeld:

Voorraadfinanciering binnen financieringsplafond
Binnen het financieringsplafond van artikel 1.0 van deze module is voor Televersal B.V. een voorraadfaciliteit beschikbaar in rekening courant met een sublimiet van EUR 1.000.000,00 (…) gebaseerd op 50 % van de door ACF N.V. aanvaarde en aan haar verpande voorraad gereed product.
Verder is in module 1 vermeld dat alle handels- en retentiecrediteuren in mindering worden gebracht bij de bepaling van de aanvaarde voorraad.
2.5.
Ingevolge de ‘Slotbepalingen voorraadfinanciering’, opgenomen in de AFV, in samenhang met het bepaalde in module 1 bij de Factorovereenkomst, was ACF gerechtigd de voorraden die bestemd waren voor de debiteuren Teurlings Electrotechniek, Avaya en Siemens uit te sluiten van de voorraadfinanciering.
2.6.
In artikel 2 van de AVACF is bepaald:

Zorgplicht van ACF N.V.
ACF N.V. dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.
Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…)
2.7.
Op 17 oktober 2013 is Pridis toegetreden tot de Factorovereenkomst. Het financieringsplafond werd in dat verband verhoogd naar € 6.000.000,- en de voor Televersal geldende sublimiet naar € 1.200.000,-. ACF heeft toen voor Televersal ook een uitzondering gemaakt in die zin dat de (met eigendomsvoorbehoud gezekerde) schuld aan Avaya en Siemens in beginsel niet (direct) in mindering zou worden gebracht op de hoogte van de financiering van de voorraad.
2.8.
Op 31 oktober 2013 hebben Televersal en ABN Amro bank een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 1.316.640,-. In dit kader zouden borgstellingen worden verstrekt door [X] , [appellant sub 2] en [A] ter grootte van ieder € 150.000,- euro. Dat is gebeurd op 2, 3 en 4 oktober 2013.
2.9.
Blijkens een ongedateerde e-mail heeft [B] , medewerker van ABN Amro bank (hierna: [B] ), in november 2014 aan [X] c.s. bericht dat Televersal en Pridis zouden worden ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer. In die e-mail is vermeld:

Zoals eerder aangekondigd wil ik via deze weg formeel bevestigen dat Televersal overgedragen wordt aan onze collega’s van bijzonder beheer bij zowel[ABN Amro bank, hof]
en[ACF, hof]
. (…)
Diverse zaken hebben hiertoe aanleiding gegeven:
-
Televersal heeft inmiddels een trackrecord opgebouwd van het niet halen van prognoses.
-
Q4 zou beter worden maar realisatie oktober zit naar verwachting onder prognose (opgesteld begin oktober). Voorspelbaarheid van omzet is onzeker.
-
Verlies 2013 EUR -480/m en verwacht verlies in 2014 van tenminste EUR -1.6 mln.
-
Ondanks doorgevoerde reorganisatie is de kostenbasis nog steeds te hoog bij de omzet die onder druk staat en forse verliezen.
-
Jullie verwachten additionele voorzieningen te moeten nemen voor incourante voorraden en dubieuze debiteuren.
-
Liquiditeit staat fors onder druk. Dit is tijdelijk opgevangen door leningen vanuit aandeelhouders en door crediteuren later te betalen. Dit is geen houdbare situatie.
-
Er zijn betalingsafspraken gemaakt met de belastingdienst.
-
Ondanks diverse reminders is de gewijzigde kredietovereenkomst nog steeds niet getekend retour ontvangen.
Vanaf nu zullen er enkel nog gesprekken plaatsvinden in het bijzijn van collega’s van bijzonder beheer. (…) Nadat de behandelaar zich goed heeft kunnen voorbereiden zullen wij een voorstel doen voor een intakegesprek.
(…)
2.10.
ABN Amro c.s. heeft rekeninguittreksels van ACF in het geding gebracht betreffende de Factorovereenkomst. Uit het rekeninguittreksel met volgnummer 14039 van 4 november 2014 blijkt dat op die datum een voorraadfaciliteit in rekening courant beschikbaar was voor Televersal van € 898.193,-. Uit het rekeninguittreksel met volgnummer 14040 van 18 november 2014 blijkt dat de voorraadfaciliteit op die datum € 746.543,- bedroeg.
2.11.
Bij e-mail van 18 november 2014 (hierna ook: het besluit van 18 november 2014) heeft [C] , medewerker van de afdeling bijzonder beheer van ACF, het volgende aan [appellant sub 2] en [A] bericht:

Inmiddels bent u op de hoogte gebracht van de overboeking van uw kredietfaciliteiten naar de afdeling Financial Restructuring & Recovery (FR&R), bij zowel[ABN Amro bank, hof]
als bij[ACF, hof]
.
(…)
Als redenen voor deze overboeking noem ik thans in het kort o.a.:
-
Het verlies in 2013 en het zeer forse verlies in 2014;
-
De huidige liquiditeitsdruk en de verwachte liquiditeitstekorten;
-
Het negatieve aansprakelijk vermogen.
Kortom, in de visie van ABN AMRO een zéér verontrustende situatie. Er is sprake van een sterk verhoogd kredietrisico voor ABN AMRO.
Naar verwachting zal in de loop van volgende week een gesprek met u kunnen plaatsvinden (…)
Vooruitlopend op deze kennismaking deel ik u thans het volgende mede:
-
Het maximum kredietplafond bij ACF is verlaagd van EUR 6.000.000,- naar EUR 3.500.000,-;
-
Het kredietplafond voor de voorraadfaciliteit is verlaagd naar EUR 800.000,-.
-
De kredietfaciliteit is dagelijks opzegbaar geworden;
-
ACF zal alsnog/weer actief credit management gaan uitoefenen(…)
2.12.
[D] (hierna: [D] ) was door ABN Amro c.s. aangezocht als potentiële investeerder in Televersal en Pridis. In een e-mail van 3 december 2014 heeft [B] aan [C] geschreven:

(…)
Ik heb [D] gisterenavond en vanochtend telefonisch gesproken. Hij gaf het volgende aan:
(…)
-
Faillissement Televersal B.V. is onafwendbaar. Het staat er te slecht en is niet meer in going concern te redden. Liquiditeitsgat te groot, schuldenlast te zwaar en te veel onzekerheden.
-
Statutaire zetel wordt/is verplaatst van Nieuwegein naar Tilburg (Oisterwijk).
-
Daarna zal zsm faillissement aangevraagd worden en in pre-pack gebracht worden dmv stille bewindvoerder bij een Curator gebracht worden. [D] heeft hier voorbereidingen voor getroffen. Vanuit daar kan wellicht een transactie met [D] tot stand komen.
-
[D] is geinteresseerd om onder bepaalde voorwaarden tot een oplossing te komen waarbij én de bank er goed uit springt én de aandeelhouders van Televersal niet aangesproken hoeven te worden op hun borgen. (…)
2.13.
In een e-mail van vrijdag 5 december 2014 heeft [B] aan [C] geschreven:

(…) Net [D] gesproken. (…) Ze zullen vandaag faillissement aanvragen. (…)
2.14.
Bij (gewone) brief van eveneens 5 december 2014 heeft ACF aan debiteuren van Televersal het volgende bericht:

(…)
Hierbij bevestigen wij dat de leverancier al haar vorderingen aan[ACF, hof]
heeft verpand. Ook de vorderingen die bovengenoemde leverancier[Televersal, hof]
op u heeft, vallen onder dit pandrecht.
Hierdoor kunt u alleen bevrijdend aan ACF betalen. Mocht u aan een derde betalen, dan kunt u nogmaals tot betaling worden aangesproken door ACF.
(…)
2.15.
Televersal en Pridis hebben op maandag 8 december 2014 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend om in staat van faillissement te worden verklaard. Het faillissement van Televersal en Pridis is op dinsdag 9 december 2014 uitgesproken.
2.16.
De nadien opgemaakte faillissementsverslagen vermelden bij ‘Oorzaak faillissement’ telkens:

negatieve exploitatie als gevolg van stijgende vaste lasten ten opzichte van niet (voldoende) meestijgende omzet.
2.17.
Na de faillietverklaring zijn de vorderingen van ACF volledig voldaan. Dat geldt niet voor de vorderingen van ABN Amro bank. [X] , [A] en [appellant sub 2] hebben met het oog op de verleende borgstellingen (zie rov. 2.8) met ABN Amro bank een minnelijke regeling getroffen. In dat verband hebben zij zich jegens ABN Amro bank verbonden uiterlijk op 1 mei 2017 een bedrag te betalen ter grootte van ieder € 150.000,-. Daarnaast werden andere afspraken gemaakt.
2.18.
Op 2 mei 2017 hebben enerzijds Amper B.V. en haar bestuurder [A] (samen ‘Amper c.s.’ genoemd) en anderzijds Perenrosé (‘de Vennootschap’ genoemd) een akte van cessie getekend. Daarin is onder meer vermeld:
overwegende
A.
Amper cs hebben vorderingen op[ABN Amro bank, hof]
resp.[ACF, hof]
, voor welke vorderingen[ABN Amro bank en ACF, hof]
inmiddels zijn gesommeerd;
B.
[A] zijn (aandeel in deze) vorderingen (…) wenst over te dragen aan de Vennootschap, die bereid is deze overdracht te aanvaarden op hierin vastgelegde voorwaarden en bedingen;
C.
Amper haar (aandeel in deze) vorderingen (…) wenst over te dragen aan de Vennootschap die bereid is deze overdracht te aanvaarden op hierin vastgelegde voorwaarden en bedingen;
zijn overeengekomen als volgt:
(…)’

3.Beoordeling

Inleiding
3.1.
[X] c.s. vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. een verklaring voor recht uit te spreken dat het besluit zoals verwoord in de e-mail van 18 november 2014 onzorgvuldig is genomen en dat ABN Amro c.s. aansprakelijk is voor de daardoor door [X] c.s. geleden schade, nader op te maken bij staat, en ABN Amro c.s. te veroordelen tot betaling van een voorschot aan [X] c.s. van € 250.000,-,
subsidiair
een verklaring voor recht uit te spreken dat ABN Amro c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door [X] c.s. geleden schade, nader op te maken bij staat, en ABN Amro c.s. te veroordelen tot betaling van een voorschot aan [X] c.s. van € 250.000,-,
alsmede
ABN Amro c.s. te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente.
3.2.
[X] c.s. legt, samengevat, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [X] c.s. procedeert in de eerste plaats als borgsteller en financier en in de tweede plaats als (indirect) aandeelhouder van Televersal. ABN Amro c.s. is jegens [X] c.s. aansprakelijk omdat haar onrechtmatig handelen tot het faillissement van Televersal en Pridis heeft geleid, en daarmee tot de volgende schade voor [X] c.s.:
- het niet terugbetalen van de leningen van in totaal € 819.000,- plus rente die de aandeelhouders aan Televersal hebben verstrekt,
- het verdampen van de waarde van alle aandelen van in totaal € 360.000,-,
- het aanspreken van [X] , [appellant sub 2] en [A] onder de afgegeven borgstellingen van in totaal € 450.000,-,
- de noodgedwongen door [X] c.s. gemaakte buitengerechtelijke kosten van in elk geval € 59.945,40 inclusief btw, en
- eventuele overige schade van [X] c.s. op te maken bij staat.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [X] c.s. afgewezen en hem –
uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld in de proceskosten. De motivering van de beslissing van de rechtbank komt, samengevat, op het volgende neer. Voor ABN Amro c.s. bestond eind 2014 een groot risico omdat de continuïteit van Televersal en Pridis gevaar liep. Waarom binnen een week nadat de ondernemingen waren ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer (en zonder overleg) de sublimiet voor Televersal door ACF is verlaagd van € 1,2 miljoen euro naar € 800.000,- is op zich niet duidelijk geworden. [X] c.s. heeft zijn stelling dat Televersal en Pridis door die verlaging in grote problemen kwamen echter onvoldoende onderbouwd. De kredietverlaging was tegen die achtergrond niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Gezien de acuut gewijzigde situatie door (de voorbereiding van) de eigen faillissementsaanvragen door [X] c.s. voor Televersal en Pridis, was het zonder overleg inroepen van het pandrecht door ACF per brief van 5 december 2014 in de gegeven omstandigheden evenmin onaanvaardbaar. ABN Amro c.s. heeft derhalve niet onrechtmatig gehandeld. In ieder geval ontbreekt elk causaal verband tussen het handelen van ABN Amro c.s. en de faillissementen van Televersal en Pridis (en de schade die [X] c.s. stelt als gevolg van die faillissementen te hebben geleden). Dit betekent dat ook het verwijt van [X] c.s. niet opgaat dat de borgstellingen ten onrechte door ABN Amro bank zijn uitgewonnen.
Bespreking van de grieven
3.4.
[X] c.s. komt tegen de beslissing van de rechtbank – en de daarvoor gegeven motivering – met zijn grieven op. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof zal daarbij veronderstellenderwijs tot uitgangspunt nemen dat, anders dan ABN Amro c.s. meent, de in rov. 2.18 bedoelde overdracht van vorderingen op ABN Amro c.s. rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, omdat dit voor de uitkomst van de zaak niet uitmaakt.
Toepasselijke norm
3.5.
De aan ABN Amro c.s. gemaakte verwijt betreffen steeds haar handelen met betrekking tot de door haar met Televersal en Pridis gesloten kredietovereenkomsten. [X] , [appellant sub 2] en [A] waren in het kader van deze kredietrelatie als borg gebonden.
3.6.
De te beantwoorden vraag is of het handelen van ABN Amro c.s. ter zake van de met Televersal en Pridis gesloten kredietovereenkomsten jegens [X] c.s. onrechtmatig is. In onder meer HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 is de vraag beantwoord wanneer zich de situatie kan voordoen dat het handelen of nalaten van een (rechts)persoon (hier ABN Amro c.s.) bij de uitvoering van een met een andere (rechts)persoon (hier Televersal en Pridis) gesloten overeenkomst, onrechtmatig is jegens een derde (zoals hier [X] c.s.). Het volgende is beslist:
‘Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben (vgl. HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling.’
3.7.
Uit deze jurisprudentie, in samenhang met het bepaalde in de artikelen 6:162 en 6:163 Burgerlijk Wetboek (BW), volgt dat voor aansprakelijkheid van ABN Amro c.s. ten minste nodig is dat de belangen van [X] c.s. dreigden te worden geschonden, in die zin dat voorzienbaar was dat voor [X] c.s. schade of ander nadeel dreigde door het gewraakte handelen (of nalaten) van ABN Amro c.s. in haar contractuele relatie tot Televersal en Pridis. Verder geldt dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval (zie HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536). Tegen deze achtergrond zullen de verwijten worden onderzocht die [X] c.s. ABN Amro c.s. maakt.
Primaire vordering
3.8.
[X] c.s. verwijt ABN Amro c.s. primair dat het besluit van 18 november 2014 tot verlaging van het financieringsplafond en de sublimiet voor de voorraadfinanciering in de Factorovereenkomst onzorgvuldig is genomen. Hierop ziet de door [X] c.s. gevorderde verklaring voor recht onder a (zie rov. 3.1 hiervoor). Dit verwijt faalt bij gebreke van een voldoende onderbouwing, wat als volgt wordt toegelicht.
3.9.
Door het besluit van 18 november 2014 werd het financieringsplafond door ACF teruggebracht van € 6.000.000,- naar € 3.500.000,- en de daarbinnen voor Televersal geldende sublimiet (de voorraadfinanciering in rekening-courant) van € 1.200.000,- naar € 800.000,- (hierna samen ook: de kredietverlaging). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit niets dat dit tot gevolg heeft gehad dat voor Televersal en Pridis een liquiditeitstekort is ontstaan en/of dat zij daardoor daadwerkelijk in de problemen zijn gekomen. In dit kader is van belang dat door ACF een
asset basedfinanciering werd verstrekt, waarbij de hoogte van de beschikbare financiering (de kredietruimte) steeds afhankelijk was van de waarde van de onderliggende (in zekerheid te geven) goederen. ABN Amro c.s. heeft gemotiveerd betoogd dat, op basis van de totale waarde van de door Televersal en Pridis in zekerheid gegeven goederen, na 18 november 2014 nooit een kredietruimte heeft bestaan die hoger was dan het verlaagde financieringsplafond en de sublimiet voor de voorraadfinanciering, zodat de kredietverlaging niet tot een daadwerkelijke beperking van het voor Televersal en Pridis beschikbare krediet heeft geleid. Op [X] c.s. rustte daartegenover de plicht te stellen en zo nodig te bewijzen dat het krediet daadwerkelijk, zoals hij stelt, ‘enorm werd ingeperkt’, in die zin dat op 18 november 2014 (en in de periode nadien) de waarde van de
assetseen hogere kredietruimte opleverde dan het financieringsplafond en de sublimiet genoemd in het besluit van 18 november 2014. Aan die stelplicht heeft [X] c.s. niet voldaan. De enkele verklaring van [B] dat de kredietverlaging – en dus niet louter een gebrek aan
assets– ‘
tot direct gevolg [heeft] gehad dat Televersal acuut in liquiditeitsproblemen kwam’ is daarvoor ontoereikend. Deze verklaring, evenals andere verklaringen waarop [X] c.s. wijst, wordt immers anders dan het verweer van ABN Amro c.s. niet door cijfermatig materiaal ondersteund. Het had op de weg van [X] c.s. gelegen concrete informatie over de omvang van de
assetsin de bewuste periode te verstrekken en die uit eigen beweging, voorzien van een voldoende deugdelijke onderbouwing, in het geding te brengen. Dit volgt reeds uit de bestreden uitspraak. Nu dat ook in hoger beroep niet is gebeurd, moet door het hof als onvoldoende gemotiveerd betwist - en derhalve als vaststaand - worden aangenomen dat het verweer van ABN Amro c.s. juist is, en dat de kredietverlaging niet tot enig nadeel heeft geleid omdat het financieringsplafond en de sublimiet enkel, als reguliere boekhoudkundige verwerking bij een klant die bij de afdeling bijzonder beheer is ondergebracht, zijn teruggebracht tot het niveau waarvan Televersal en Pridis daadwerkelijk gebruik konden maken gezien de beschikbare
assets. Dat de kredietverlaging een disproportionele en daardoor ontoelaatbare maatregel was, zoals [X] c.s. stelt, kan daarom niet worden vastgesteld, laat staan dat kan worden vastgesteld dat voorzienbaar was dat [X] c.s. daardoor schade zou lijden.
3.10.
[X] c.s. stelt daarnaast dat aan de kredietverlaging een verkeerde ‘aansluiting’ van de voor financiering beschikbare voorraad is voorafgegaan. Deze stelling heeft [X] c.s. – met name onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen van [E] , voormalig controller bij Televersal (hierna: [E] ) en [F] , voormalig Asset Manager van ACF (hierna: [F] ) – als volgt toegelicht. Elke twee weken werd de voorraad handmatig aangesloten door ACF. Op 14 november 2014 zou dit opnieuw gebeuren, overeenkomstig het normale ritme. Op die dag is er weliswaar opnieuw aangesloten, maar toen zijn door ACF oude data ingelezen, namelijk die van 12 november 2014. Daardoor werd slechts een extra ruimte binnen de voorraadfinanciering van € 60.000,- beschikbaar gesteld. Deze fout had een negatieve impact van circa USD 300.000,-. Dat een verkeerde aansluiting een grote impact kan hebben, bevestigt [F] in zijn verklaring. [X] c.s., aldus nog steeds zijn betoog, heeft aan ACF gemeld dat verkeerde data waren gebruikt. Toen is afgesproken dat de voorraad opnieuw, met de juiste data, zou worden aangesloten, wat [E] in zijn verklaring bevestigt. [F] verklaart verder dat: ‘
Wel opvallend was dat ik ben gevraagd om de voorraad mee te bekijken op 17/11/2014’, waarbij van belang is dat hij op die datum al geen Asset Manager meer was. In strijd met de gemaakte afspraak heeft ACF de voorraad echter niet opnieuw aangesloten, maar in plaats daarvan, direct en zonder vooroverleg, het totale krediet verlaagd. Daardoor kwam geen ruimere financiering beschikbaar, terwijl Televersal daar wel aanspraak op had kunnen maken. [X] c.s. heeft daarna herhaaldelijk geprobeerd contact op te nemen met ACF. [X] c.s. werd echter verwezen naar de afdeling bijzonder beheer, waar niemand thuis gaf. Een gesprek met de medewerkers van deze afdeling heeft pas op 25 november 2014 plaatsgevonden. Het kwaad was toen echter al geschied. ACF wist dat dit grote consequenties had voor Televersal, Pridis en [X] c.s., maar zij is niet op haar schreden teruggekeerd, aldus steeds [X] c.s.
3.11.
ABN Amro c.s. heeft betwist dat op 14 november 2014 een aansluiting van de beschikbare financiering op de voorraad heeft plaatsgevonden op basis van onjuiste gegevens van 12 november 2014. De voorraadaansluiting heeft volgens haar plaatsgevonden op 4 november 2014 en vervolgens op 18 november 2014. ABN Amro c.s. heeft daartoe gewezen op de door haar overgelegde opeenvolgende rekeninguittreksels van 4 november 2014 en 18 november 2014 waaruit volgt dat op basis van de beschikbare voorraden op die data een kredietruimte van respectievelijk € 898.193,- en € 745.543,- beschikbaar was. ABN Amro c.s. bestrijdt dat de nog aanwezige kredietruimte op 14 november 2014 ten onrechte is beperkt tot € 60.000,- en dat Televersal daardoor in haar bedrijfsvoering is gehinderd.
3.12.
Het hof neemt in aanmerking dat [F] slechts in algemene zin verklaart over de potentiële risico’s van de Factorovereenkomst en niet over een concrete fout van ACF. Ook bij zijn opmerking over 17 november 2014 noemt hij zo’n fout niet, waardoor zijn verklaring het betoog van [X] c.s. dat op 14 november 2014 verkeerd is aangesloten niet ondersteunt. De schriftelijke verklaring van [E] ondersteunt het betoog van [X] c.s. wel. [E] heeft verklaard, voor zover van belang:

Op vrijdag 14 november 2014 moest conform normaal ritme de voorraad opnieuw worden aangesloten. Dit is ook gedaan, echter met, zo is achteraf gebleken, verkeerde data. ABN CF heeft oude data, data van 12 november 2014, gebruikt. Niet de door Televersal aangeleverde data zijn gebruikt, maar door ABN CF is een oude set data ingelezen. Hierop hebben we de volgende actie afgesproken (…) dat met de Euro 60.000,- die wel beschikbaar was we facturen van leverancier Unify zouden betalen en dat daarna de voorraad opnieuw (met de juiste data) zou worden aangesloten. (…) Nadat Televersal wel de Euro 60.000,- aan Unify had overgemaakt, werd de voorraad niet opnieuw aangesloten en kwam er geen financiering beschikbaar waar Televersal recht op had. De impact van bovenstaande was ongeveer 300K dollar.
ABN Amro c.s. betwist echter, zoals gezegd, gemotiveerd dat er een verkeerde aansluiting heeft plaatsgevonden en dat die tijdig aan haar is gemeld. Zij wijst erop dat [X] c.s. geen enkel bewijs heeft overgelegd waaruit dit blijkt. De kern van haar verweer komt erop neer dat reeds uit de door haar overgelegde rekeninguittreksels blijkt dat het betoog van [X] c.s. niet juist is, of kan zijn.
3.13.
Het hof onderschrijft het verweer van ABN Amro c.s. De opeenvolgende volgnummers van alle overgelegde rekeninguittreksels en de daarin telkens genoemde begin en eindsaldi sluiten op elkaar aan. Uit de onder de feiten genoemde rekeninguittreksels (zie rov. 2.10) blijkt niet dat op 14 november 2014 (verkeerd) is aangesloten. Deze twee rekeninguittreksels stemmen wel overeen met het tweewekelijkse ritme waar [X] c.s. overeenkomstig de verklaring van [E] over spreekt, maar zij dateren van 4 en 18 november 2014 en niet van 14 november 2014. Uit de rekeninguittreksels blijkt, zonder nadere toelichting (die ontbreekt), ook niet dat op enig moment ten onrechte slechts een extra voorraadfinanciering van € 60.000,- beschikbaar is gesteld. Financiële documenten die de stelling van [X] c.s. ter zake van de fout in de aansluiting per 14 november 2014 onderbouwen, zijn niet overgelegd. Tegen deze achtergrond is de enkele verklaring van [E] van onvoldoende gewicht om van een fout uit te gaan. Daarbij is tevens van belang dat [X] c.s. zijn betoog tegenover de gemotiveerde betwisting door ABN Amro c.s. niet nader heeft toegelicht, bijvoorbeeld door middel van een berekening waaruit blijkt dat en hoe de gestelde verkeerde aansluiting heeft plaatsgevonden, welke specifieke invloed dat heeft gehad op de nadien telkens daadwerkelijk beschikbaar gestelde kredietruimte en wat de concrete gevolgen daarvan zijn geweest voor de bedrijfsvoering van Televersal. Bij die stand van zaken is het betoog van [X] c.s. in feite uitsluitend gestoeld op de verklaring van [E] die op geen enkele wijze gevalideerd wordt door onderliggende stukken of berekeningen en niet in overeenstemming is te brengen met de door ABN Amro c.s. overgelegde rekeninguittreksels. Hier is ook van belang dat gesteld noch gebleken is dat de curator in de faillissementsverslagen melding heeft gemaakt van een dergelijke fout, hetgeen wel voor de hand had gelegen vanwege de door [X] c.s. gestelde grote impact ervan. Aldus heeft [X] c.s. met zijn stellingen het bestaan en de gevolgen van de gestelde fout niet voldoende inzichtelijk gemaakt en kan niet worden vastgesteld dat de gestelde fout in dit geval tot de gestelde liquiditeitskrapte heeft geleid (of kon leiden). Omdat onvoldoende is gesteld, wordt aan nadere bewijslevering niet toegekomen.
3.14.
De stelling dat ABN Amro c.s. met het oog op de belangen van [X] c.s. in dit verband anders had moeten handelen, wordt gelet op het voorgaande verworpen. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht onder a (zie rov. 3.1 hiervoor) niet toewijsbaar is.
Subsidiaire vordering
3.15.
[X] c.s. verwijt ABN Amro c.s. subsidiair dat zij in algemene zin onrechtmatig heeft gehandeld. Hierop ziet de door [X] c.s. gevorderde verklaring voor recht onder b (zie rov. 3.1 hiervoor). In dit verband maakt [X] c.s. ABN Amro c.s. verschillende verwijten, die hierna afzonderlijk zullen worden behandeld.
Verwijt 1
3.16.
Ten eerste meent [X] c.s. dat ABN Amro c.s. heeft verzuimd Televersal en Pridis te wijzen op de risico’s van de voorwaarden waaronder de kredietrelatie is tot stand gekomen. Dit verwijt is door [X] c.s., onder verwijzing naar onder meer de verklaring van [F] , als volgt toegelicht. De Factorovereenkomst was een (zeer) exclusief product in die zin dat: 1) de voorraadfinanciering sterk afweek van de wijze waarop ACF haar andere klanten bediende, en 2) uiteenlopende zekerheden waren verstrekt. Dit product was speciaal op maat gemaakt voor Televersal/Pridis en was intern bij ABN Amro c.s. veelvuldig onderwerp van gesprek. Gesproken werd over een ‘gedoogconstructie’, die ‘erdoorheen was gedrukt’, en over een ‘relatief zware financiering’. Dit product had nooit door ABN Amro c.s. aan Televersal en Pridis mogen worden geadviseerd, aldus [X] c.s.
3.17.
[X] c.s. meent kortom dat ABN Amro c.s. de ondernemingen bij het aangaan van de Factorovereenkomst niet voldoende heeft beschermd tegen eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht en aldus haar zorgplicht heeft geschonden. Dit wordt door ABN Amro c.s. bestreden. Volgens haar was de Factorovereenkomst een standaardproduct, heeft zij in 2013 zelfs in het voordeel van Televersal en ACF een extra risico geaccepteerd (als bedoeld in het slot van rov. 2.7 hiervoor), en waren er geen bijzondere risico’s waarop zij had moeten wijzen. ABN Amro c.s. benadrukt dat Televersal en Pridis zelf nooit enige onvrede over dit product hebben geuit, ook niet nadat zij in januari 2014 nadere uitleg over het product hadden gekregen.
3.18.
Het verwijt van [X] c.s. slaagt niet. Zelfs indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat ABN Amro c.s. jegens Televersal en Pridis de zorgplicht heeft geschonden, blijkt uit niets dat Televersal en Pridis daar nadeel van hebben ondervonden. Op [X] c.s. rustte de plicht te stellen en zo nodig te bewijzen dat Televersal en Pridis op betere voorwaarden met ACF (of een andere financier) hadden kunnen contracteren dan zij hebben gedaan indien de zorgplicht was nagekomen en tot welke gevolgen dat zou hebben geleid. Dit heeft [X] c.s. nagelaten. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat ABN Amro c.s. met het oog op de belangen van [X] c.s. anders had moeten handelen. Reeds daarop strandt verwijt 1.
Verwijt 2
3.19.
[X] c.s. verwijt ABN Amro c.s. ten tweede dat zij tot en met begin november 2014 niet (voldoende) duidelijk heeft gemaakt dat zij zich ernstig zorgen maakte over de financiële situatie van Televersal en Pridis, dat zij niet bereikbaar was tussen 17 en 25 november 2014, alsmede dat zij op 25 november 2014 niet serieus geïnteresseerd was in oplossingen ter voorkoming van faillissement. [X] c.s. doelt wat betreft die oplossingen vooral op: 1) het aanpassen van de bestaande kredietfaciliteit naar een rekening-courantkrediet, en 2) het verlenen van een redelijke termijn voor (verdere) reorganisatie dan wel het volbrengen van de zoektocht naar externe financiers of een andere (huis)bankier. In dit kader heeft [X] c.s. onder meer gewezen op de verklaring van [E] en een verklaring van [F] , volgens [X] c.s. een potentiële investeerder.
3.20.
Het hof brengt in herinnering dat niet is komen vast te staan dat de kredietverlaging op zich tot enig nadeel heeft geleid (zie rov. 3.9 hiervoor). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt tegen die achtergrond niet in te zien waarom ABN Amro c.s. zich in de aanloop naar de kredietverlaging en tot 25 november 2014 communicatiever had moeten opstellen jegens Televersal en Pridis. Daar komt bij dat niet is toegelicht hoe dat de door [X] c.s. geschetste negatieve spiraal had kunnen doorbreken, die volgens [X] c.s. eruit bestond dat op een gegeven moment de belangrijkste leveranciers Unify en Avaya niet meer konden worden betaald, geen goederen konden worden uitgeleverd en niet meer kon worden besteld. Dat en, zo ja, waarom ABN Amro c.s. jegens [X] c.s. gehouden was om Televersal en Pridis in staat te stellen hun onderneming voort te zetten en/of de tijd te gunnen een nieuwe investeerder te benaderen, is onvoldoende feitelijk toegelicht.
Intermezzo: beroep op de redelijkheid en billijkheid?
3.21.
Mogelijk heeft [X] c.s. met zijn tweede verwijt een beroep willen doen op de norm uit artikel 6:248 lid 1 BW (de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid). Zijn stellingen dat ABN Amro c.s. het gesprek op 25 november 2014 heeft afgekapt, terwijl de Factorovereenkomst een bijzonder product betrof; er een goed gevulde ‘funnel’ was waarvan de opdrachten zo goed als zeker zouden ‘vallen’ en de meeste na het faillissement van Televersal ook daadwerkelijk (bij derden) ‘zijn gevallen’; de vorderingen van ACF in het kader van de faillissementen volledig zijn voldaan en er dus nog genoeg cash in zicht was; op het gedrag en de betrouwbaarheid van Televersal en Pridis nooit iets aan te merken is geweest; alsmede dat gesprekken met derden werden gevoerd over alternatieve oplossingen, passen daar op zich bij.
3.22.
Voor toepassing van (de norm uit) artikel 6:248 lid 1 BW is echter te weinig gesteld. Herhaald zij dat niet is komen vast te staan dat louter de kredietverlaging tot nadeel heeft geleid. Het terugdraaien van die maatregel zou derhalve geen oplossing zijn geweest. Dan blijft over dat ABN Amro c.s. aan de wens van [X] c.s. tegemoet had moeten komen om de Factorovereenkomst (een
asset basedfinanciering) om te zetten in een (hoger) rekening-courantkrediet (dat per definitie niet
asset basedis) of bereidheid had moeten tonen anderszins (tijdelijk) de financiering – niet alleen op papier maar ook in werkelijkheid – te verhogen om [X] c.s. (extra) mogelijkheden te gunnen om een oplossing te vinden, terwijl daar géén (extra) zekerheden tegenover stonden. In redelijkheid kon niet van ABN Amro c.s. worden verlangd dat zij op die wijze haar belangen bij die van [X] c.s. achterstelde. ABN Amro c.s. liep immers al een groot risico omdat de continuïteit van Televersal en Pridis gevaar liep. In het midden kan daarom blijven of [X] c.s., als niet-contractspartij, een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW en of de (feitelijke) stellingen die [X] c.s. in dit verband heeft ingenomen juist zijn (wat ABN Amro c.s. betwist).
Verwijt 3
3.23.
Het derde verwijt van [X] c.s. komt erop neer dat ABN Amro c.s. weliswaar naar een oplossing heeft gezocht, maar niet naar de juiste. In dit kader heeft [X] c.s. (samengevat) het volgende gesteld. [D] was door ACF naar voren geschoven bij Televersal en Pridis als potentiële investeerder, maar [D] had ook een groot eigen belang dat niet overeenkwam met het belang van [X] c.s. Dit blijkt uit het feit dat binnen anderhalve week na het uitspreken van het faillissement een doorstart gerealiseerd was met een bedrijf van [D] , genaamd
BusinessCom. Kennelijk had [D] er belang bij dat Televersal en Pridis in staat van faillissement zouden worden verklaard, omdat dit kansen bood op een door hem gewenste doorstart. In datzelfde verband, aldus nog steeds [X] c.s., is ACF blindgevaren op de mededelingen van [D] omtrent de (voorbereiding van) de eigen faillissementsaanvragen door [X] c.s. voor Televersal en Pridis, zonder die informatie te verifiëren bij [X] c.s. Kennelijk was er een vooropgezet gezamenlijk plan, dat mede was ingegeven door het feit dat ACF de ‘gedoogde’ Factorovereenkomst nooit had mogen aanbieden en ABN Amro c.s. daarvan af wilde, aldus [X] c.s.
3.24.
De stelling van [X] c.s. dat ABN Amro c.s. niet zonder nader onderzoek mocht afgaan op de mededelingen van [D] omtrent de (voorbereiding van) de eigen faillissementsaanvragen door Televersal en Pridis volgt het hof niet. Die informatie vindt op hoofdlijnen immers steun in de feiten. Zo staat vast dat Televersal en Pridis op maandag 8 december 2014 hun eigen faillissement hebben aangevraagd en – dat vooruitlopend op die eigen faillissementsaanvraag – op vrijdag 5 december 2014 de statuten van Televersal zijn gewijzigd waarbij haar statutaire zetel werd verplaatst van Nieuwegein naar Oisterwijk met als doel een pre-pack een kans te geven omdat de rechtbank in het arrondissement waarin de onderneming was gevestigd een pre-pack niet faciliteerde. De stelling van [X] c.s. dat hij deze voorbereidingen slechts trof omdat faillissement een van de opties was, er nog meer opties waren en de informatie dus niet volledig was, is onvoldoende om zijn betoog te ondersteunen dat ABN Amro c.s. ten nadele van hem met [D] onder één hoedje heeft gespeeld. [X] c.s. heeft ook voor het overige onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat ABN Amro c.s. in dit kader een verwijt treft. De enkele omstandigheid dat [D] door ACF naar voren was geschoven, kan daarin geen verandering brengen.
Verwijt 4
3.25.
[X] c.s. verwijt ABN Amro c.s. ten vierde dat zij op 5 december 2014 ‘zomaar’ de 27 grootste debiteuren van Televersal heeft aangeschreven, niet alleen de debiteuren met een betalingsachterstand, maar ook de regulier betalende debiteuren, zonder voorafgaand overleg met [X] c.s. Dit was volgens [X] c.s. de genadeklap voor Televersal en Pridis, omdat dit tot grote onrust bij klanten heeft geleid. Ook dit verwijt is echter ongegrond, hetgeen als volgt wordt toegelicht.
3.26.
Het feit dat ABN Amro c.s. in de periode van 3 tot en met 5 december 2014 via [D] bekend was geworden met (de voorbereiding van) de eigen faillissementsaanvragen door Televersal en Pridis, gaf ABN Amro c.s. voldoende reden om op 5 december 2014 de belangrijkste 27 debiteuren (de debiteuren met een openstaand saldo van minimaal € 20.000,-) zekerheidshalve op haar pandrecht te wijzen, om buiten twijfel te stellen dat uitsluitend zij bevoegd was betalingen in ontvangst te nemen. Het is niet onrechtmatig dat zij dit heeft gedaan zonder voorafgaand overleg met [X] c.s. Bovendien kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden vastgesteld dat overleg met [X] c.s. tot een andere handelwijze van ABN Amro c.s. had geleid (of had moeten leiden). Daar komt bij dat de brieven objectief gezien nauwelijks een rol van betekenis kunnen hebben gespeeld. Als niet of onvoldoende betwist staat immers vast dat de mededeling op 5 december 2014 per gewone brief is verstuurd en debiteuren niet tevens bij e-mail zijn geïnformeerd, dat toen een weekend volgde, dat Televersal en Pridis op 8 december 2014 per online-formulier een verzoek hebben ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard, dat de faillietverklaring op 9 december 2014 is uitgesproken en dat daarna nog 24 van de 27 door ACF aangeschreven debiteuren hebben betaald. Dat [X] c.s. zelf als gevolg van de brieven van ACF op zondag 7 december 2014 tot het besluit is gekomen dat de potentiële investeerder met wie hij nog in gesprek stelde te zijn (volledig) moest worden ingelicht met als gevolg dat faillissement als enige optie overbleef, zoals namens hem bij pleidooi is verklaard, betekent niet dat ABN Amro c.s. voor de eventuele schade die daarvan het gevolg is aansprakelijk is. Bovendien blijkt uit niets dat deze investeerder enkel door de verzending van de brieven is afgehaakt.
Verwijt 5
3.27.
Voor zover in nummer 297 van de memorie van grieven nog een vijfde verwijt moet worden gelezen, in die zin dat ABN Amro c.s. na het faillissement ten onrechte direct een beroep heeft gedaan op de borgstellingen in plaats van de zekerheden ‘anderszins’ uit te winnen, is het verwijt onvoldoende toegelicht. Bovendien is niet in letterlijke zin een beroep gedaan op de borgstellingen, maar is met [X] , [A] en [appellant sub 2] een minnelijke regeling getroffen (zie rov. 2.17). Dit verwijt slaagt ook daarom niet.
Slotsom
3.28.
Het hof komt tot een afronding. Uit het voorgaande volgt dat op basis van hetgeen [X] c.s. daartoe heeft gesteld, niet kan worden aangenomen dat ABN Amro c.s. aansprakelijk is voor de door [X] c.s. gestelde schade. Bij die stand van zaken wordt aan nadere bewijslevering niet toegekomen. Dat betekent dat ook de door [X] c.s. onder b gevorderde verklaring voor recht (zie rov. 3.1 hiervoor) niet toewijsbaar is en dat de grieven falen.
3.29.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] c.s. zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN Amro c.s. begroot op € 5.270,- aan verschotten en € 11.757,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Korsten-Krijnen, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.