ECLI:NL:GHAMS:2020:2202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
23-003199-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van buurman met betrekking tot incident in Heerhugowaard

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn buurman op 8 september 2014 in Heerhugowaard. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk mishandelen van de buurman door hem in de zij te bijten en met een vuist in het gezicht te slaan, wat resulteerde in letsel en pijn voor het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 juni 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat de buurman hem aanviel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor een beroep op noodweer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw schuldig bevonden aan de mishandeling. De straf is vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van één jaar, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat bij een nieuw strafbaar feit de gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003199-18
datum uitspraak: 14 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-195681-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 september 2014 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], krachtig
- in de zij heeft gebeten en/of (vervolgens)
- met de (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht in elk geval tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
Het hof neemt op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als vaststaand aan dat op 8 september 2014 in een wooncomplex te Heerhugowaard een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen twee buren: de verdachte en aangever [slachtoffer]. De aangever heeft hierdoor scheurtjes en bloeduitstortingen bij zijn linkeroog opgelopen, alsmede een bijtwond in zijn zij.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij de aangever in zijn zij heeft gebeten en in zijn gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat de aangever hem, nadat hij laatstgenoemde in zijn woning had binnengelaten, direct sloeg en hem vervolgens in een houdgreep hield, waardoor de verdachte geen lucht meer kreeg. Hij heeft de aangever toen in zijn zij gebeten en geprobeerd hem van zich af te slaan, aldus de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. De raadsvrouw heeft zich mede in het verlengde hiervan op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval van de aangever. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaringen van de aangever en zijn vriendin, [naam], niet betrouwbaar zijn en laatstgenoemde het eerste contactmoment tussen de verdachte en de aangever bovendien niet heeft gezien.
Het hof acht de gang van zaken die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk geworden. De verdachte is in de op diverse momenten door hem afgelegde verklaringen omtrent het incident op wezenlijke onderdelen niet consistent in zijn lezing gebleken. Zo heeft hij – in tegenstelling tot de hiervoor door hem geschetste gang van zaken – tijdens het politieverhoor van 9 september 2014 verklaard dat de aangever zijn kamer binnenstormde en hem direct begon te slaan, waarna de verdachte heeft teruggeslagen. In dat verhoor heeft hij derhalve niet verklaard dat hij de deur van zijn kamer voor de aangever open heeft gedaan, ontkent hij nog dat hij de aangever heeft gebeten en verklaart hij niets over een op hem toegepaste houdgreep. Voorts vindt de stelling van de verdachte, voor zover inhoudende dat niet
hijmaar de aangever de agressor was, weerlegging in de verklaringen van de aangever en de getuige [naam], welke verklaringen elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen. Voor zover hun verklaringen op detailniveau niet volledig op elkaar aansluiten doet dat aan het oordeel over de geloofwaardigheid van hun lezing van het incident als geheel niet af. Dat [naam] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij het eerste contactmoment tussen de verdachte en de aangever niet heeft gezien kan de verdachte evenmin baten. Zij heeft daar immers op de vraag wie er begonnen is aan toegevoegd dat zij op de galerij stond, zij daar eerst
hoordedat de buurman de aangever aanviel, zij zich vervolgens omdraaide en zij toen ook
zagdat dat het geval was. Voor de in het verweer besloten liggende suggestie dat [naam] iets kan zijn ontgaan bestaan geen concrete aanwijzingen. Het hof ziet (ook overigens) geen solide aanknopingspunten om aan de betrouwbaarheid of de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangever en [naam] te twijfelen, zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan.
Gelet op het vorenstaande is een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, niet aannemelijk geworden. Voor zover sprake is geweest van geweldshandelingen van de aangever tijdens het handgemeen op de kamer van de verdachte, vormden deze een reactie op de aanval van de verdachte, zodat deze niet kunnen worden gekwalificeerd als een
wederrechtelijkeaanranding van het lijf van de verdachte en aan de verdachte ook in zoverre geen beroep op noodweer toekomt.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2014 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in de zij heeft gebeten en met de tot vuist gebalde hand in/tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht in het geval van een bewezenverklaring geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Daartoe heeft zij gewezen op de zeer trage rechtsgang in de onderhavige zaak, alsmede de omstandigheid dat het inmiddels goed gaat met de verdachte en een straf, in welke vorm dan ook, na zo veel jaren geen redelijk doel meer dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn buurman door hem een vuistslag in zijn gezicht te geven en hem in zijn zij te bijten. Aldus is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hierdoor niet alleen pijn heeft geleden maar ook vervelend letsel heeft bekomen. Het handelen van de verdachte is des te kwalijker, omdat zij (destijds) als buren – dagelijks – met elkaars aanwezigheid geconfronteerd werden en omdat dit het slachtoffer is aangedaan in diens eigen woning, de plek waar hij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen wanen. Voorts kunnen feiten als het onderhavige bijdragen aan gevoelens van onrust, niet alleen in de directe woonomgeving van de verdachte zelf maar ook in de samenleving als geheel.
In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2020 vóór het thans bewezen geachte feit vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zaken van misdrijven. Tegen die achtergrond zou normaliter oplegging van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede hebben gelegen.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof echter mee dat hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard zich te beseffen dat het moment is aangebroken waarop hij zijn leven echt moet beteren en dat hij daartoe ook concrete stappen heeft gezet en wil blijven zetten. Zo zal de verdachte op korte termijn zijn behandeling voortzetten in de Piet Roorda kliniek. In zijn wens en wil om in positieve zin te veranderen komt de verdachte oprecht over. In strafmatigende zin houdt het hof eveneens rekening met de tijd – bijna zes jaren – die sinds het bewezenverklaarde is verstreken en (in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht) met de omstandigheid dat de verdachte in de tussentijd diverse malen is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar als opgelegd door de politierechter passend en geboden. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging verder in het kader van de strafmaat naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om een andersoortige of lagere straf op te leggen, laat staan om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. In de voorwaardelijke taakstraf die door de advocaat-generaal is geëist komt de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]