In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 2 september 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Albanië in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De advocaat-generaal had een geldboete van € 750,00 geëist, met als alternatief 15 dagen hechtenis bij gebreke van betaling.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het bewerken van een grote hoeveelheid hennep, wat bijdraagt aan de illegale drugshandel. Het hof oordeelde dat een geldboete alleen niet voldoende recht deed aan de ernst van het feit en dat er een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren moest worden opgelegd, naast de geldboete. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft de beslissing genomen om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de geldboete. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij mr. M.L.M. van der Voet niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.