ECLI:NL:GHAMS:2020:2195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
23-002848-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanhitsen van een hond en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld voor het aanhitsen van zijn hond op een aangever en voor mishandeling. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als eerder opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met enkele aanpassingen in de bewijsoverwegingen. De verdediging stelde dat de verdachte een beroep op noodweer toekwam, omdat zijn hond eerder was aangevallen. Het hof verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was dat de aangever de hond had aangevallen. De getuigenverklaringen steunden de stelling dat de verdachte zijn hond op de aangever had afgestuurd. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het aanhitsen van de hond en de mishandeling van de aangever. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.S.E. Evelo, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002848-19
datum uitspraak: 14 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-164914-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met overneming van gronden, met dien verstande dat het hof (i) de in de aantekening van het mondeling vonnis onder 3.3 opgenomen bewijsoverweging vervangt door de onderstaande, (ii) vaststelt dat het in de aantekening onder I opgenomen proces-verbaal in de wettelijke vorm is opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en daar voorts “[verbalisant]” leest als “[verbalisant]” en (iii) vaststelt dat de in de aantekening onder II tot en met V opgenomen processen-verbaal in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland. Hieruit volgt dat hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging in het kader van de strafmaat naar voren is gebracht, het hof niet heeft gebracht tot een ander oordeel ten aanzien van de strafoplegging dan de eerste rechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat hij zijn hond wilde beschermen die kort daarvoor werd aangevallen door de aangever [verbalisant]. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft zij erop gewezen dat de verdachte heeft ontkend zijn hond op de aangever te hebben aangehitst en zijn honden niet reageren op het tenlastegelegde commando, hetgeen wordt onderschreven in de rapporten van de Universiteit Utrecht betreffende risico-inschatting van de honden.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 26 augustus 2017 te Haarlem met zijn twee honden naar de aangever [verbalisant] is toegelopen, hij één van zijn twee honden heeft losgemaakt van de riem waaraan deze was aangelijnd en vervolgens heeft gezegd: “Grijp hem” (of woorden van gelijke strekking), waarna de losgemaakte hond de aangever heeft aangevallen. Vervolgens heeft de verdachte de aangever geslagen, ten gevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden.
Voor de lezing van de verdachte, dat de aanleiding van het incident was gelegen in een klap met een stuk hout van de aangever tegen de hond van de verdachte, biedt het dossier geen solide aanknopingspunt. Geen van de getuigen hebben verklaard over een dergelijke eerste aanval van de aangever richting de hond van de verdachte. Weliswaar heeft de getuige [getuige] gezegd dat de aangever de hond op enig moment met een stok van zich af probeerde te slaan, maar hij heeft ook uitgelegd dat de aangever dit deed nadat de verdachte zijn hond op de aangever had afgestuurd en de hond de aangever had verwond. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat één van de honden van de verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk is aangerand door de aangever, dan wel dat er onmiddellijk dreigend gevaar voor zulk een aanranding heeft bestaan. Daarmee strandt het beroep op noodweer, dat op de lezing van de verdachte is gestoeld.
Voorts vindt de lezing van de verdachte inhoudende dat hij zijn hond niet heeft aangehitst op de aangever zijn weerlegging in de verklaringen van buurtbewoners [naam 1] en [naam 2]. Zij hebben met de aangever noch de verdachte enige band. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat zij enig motief hebben om onwaarheid te spreken. Deze buurtbewoners hebben verklaard vanuit hun nabij de plek van het incident gelegen woning gehoord te hebben dat de verdachte heeft geroepen “grijp hem, grijp hem”, althans woorden van gelijke strekking. Dat de verdachte heeft verklaard dat zijn honden niet reageren op dergelijke commando’s doet aan het voorgaande niet af, te meer niet omdat de omtrent de honden opgemaakte gedragsrapportages inhouden dat – hoewel er door de rapporteurs geen bewijs is gevonden dat de honden het commando “grijp hem” kennen – niet kan worden uitgesloten dat de honden mogelijk wel reageren als hun “echte baas” (zijnde de verdachte) een dergelijk commando geeft.
Het hof acht met de politierechter het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het hof stelt vast dat de verklaringen niet eensluidend zijn over hoeveel honden de verdachte heeft aangehitst. Nu in elk geval minstens één van de honden van de verdachte door hem is losgemaakt en op zijn commando de aangever heeft aangevallen, acht het hof evenals de politierechter ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde bewezen dat de verdachte één hond heeft aangehitst.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]