ECLI:NL:GHAMS:2020:2190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
200.276.777/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurgeschil tussen huurder en makelaarskantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. [appellant] huurt sinds 1 augustus 2005 een woning van Recourt Makelaars V.O.F. en is sinds 2019 gedetineerd. De broer van [appellant] woont momenteel in de gehuurde woning. De kantonrechter heeft op 31 januari 2020 de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Tegen dit vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

In het kort geding heeft [appellant] primair gevorderd de executie van het vonnis van 31 januari 2020 te schorsen totdat in hoger beroep is beslist, en subsidiair om een termijn van zes maanden te krijgen voor de ontruiming. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de ontruiming niet mag plaatsvinden tot drie maanden na het vonnis, mits [appellant] in die periode de huur betaalt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft in het incident geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, omdat het bestreden vonnis geen veroordeling bevat die door Recourt kan worden uitgevoerd. De incidentele vordering van [appellant] is afgewezen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door Recourt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.777/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/679390 / KG ZA 20-112
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 augustus 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.F. Ronday te Mijdrecht,
tegen
RECOURT MAKELAARS V.O.F.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.S. van der Vorst te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Recourt genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 30 maart 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de voorzieningenrechter) van 9 maart 2020 onder bovenstaand zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Recourt als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] in de hoofdzaak geconcludeerd. Tevens heeft hij daarbij op de voet van artikel 351 Rv incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen totdat op het hoger beroep is beslist, kosten rechtens.
Recourt heeft daarop een memorie van antwoord in het incident genomen en heeft daarbij geconcludeerd tot, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de incidentele vordering en veroordeling van [appellant] in de proceskosten daarvan.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier - samengevat en voor zover voor het incident van belang - om het volgende.
i) [appellant] huurt van Recourt vanaf 1 augustus 2005 een woning gelegen aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde).
ii) [appellant] is sinds 2019 gedetineerd. De broer van [appellant] verblijft thans in het gehuurde en is ook ingeschreven op het adres daarvan.
iii) Bij vonnis van 31 januari 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam - kort gezegd - de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. De kantonrechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld bij dit hof (bekend onder zaaknummer: 200.276.781/01).
iv) [appellant] heeft in de eerste aanleg van het onderhavige kort geding primair gevorderd schorsing van de executie van het vonnis van 31 januari 2020 totdat in hoger beroep zal zijn beslist en subsidiair gevorderd [appellant] een termijn van zes maanden te gunnen voor de ontruiming. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de ontruiming van het gehuurde niet mag plaatsvinden tot drie maanden na de datum van dat vonnis, op voorwaarde dat [appellant] in die periode van drie maanden zorg draagt voor een stipte huurbetaling. Verder heeft de voorzieningenrechter [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.2
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Nu het bestreden vonnis, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, geen voor Recourt ten uitvoer te leggen veroordeling bevat en hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kennelijk geen betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, heeft [appellant] geen belang bij zijn onderhavige vordering. De incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet dan ook worden afgewezen.
2.3
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de
hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.4
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door Recourt. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 september 2020 voor het nemen van een memorie van antwoord door Recourt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2020.