ECLI:NL:GHAMS:2020:2172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.271.314/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage op basis van draagkracht van de man in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderbijdrage die de man moet betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn minderjarige zoon. De man, die onder bewind staat en een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in hoger beroep verzocht om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 25,- per maand op nihil te stellen, omdat hij stelt geen draagkracht te hebben. De rechtbank Noord-Holland had eerder bepaald dat de man vanaf 1 februari 2018 een bijdrage van € 322,- per maand moest betalen, maar de man heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie sindsdien is verslechterd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2020 is de man niet verschenen, maar zijn advocaat en de advocaat van de vrouw waren aanwezig. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en gesteld dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij geen kinderbijdrage kan betalen. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, inclusief zijn schulden en de inhoudingen op zijn uitkering. Het hof concludeert dat de man, gezien zijn financiële omstandigheden, niet in staat is om de eerder vastgestelde bijdrage te betalen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderbijdrage met ingang van 1 februari 2018 op nihil gesteld. Dit betekent dat de man geen bijdrage meer hoeft te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn zoon. De beslissing is genomen op basis van de aanvaardbaarheidstoets, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de man onder het bijstandsniveau zit en dat het opleggen van een bijdrage niet redelijk zou zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.271.314/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/283571 / FA RK 19-153
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 juli 2020 inzake
De Bewindvoerder Alkmaar e.o. BV,
gevestigd te Alkmaar en handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de man],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M. van Hemert te Alkmaar,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 25 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 december 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 25 september 2019.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 maart 2020 met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 5 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 9 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Van Hemert, namens de man en de bewindvoerder;
- mr. Visser, namens de vrouw.
De man, zijn bewindvoerder en de vrouw zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren, [in] 2013 te [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 januari 2018 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van De Bewindvoerder Alkmaar e.o. B.V. te Alkmaar tot bewindvoerder.
3.3
Bij de stukken in het dossier bevindt zich een verklaring van de bewindvoerder van 2 oktober 2019 waaruit zijn instemming voor de onderhavige hoger beroepsprocedure blijkt.
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.5
Bij beschikking van 10 oktober 2018 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2018 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 322,- per maand moet voldoen.
3.6
Bij beschikking van 14 mei 2020 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is een omgangsregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] eens in de veertien dagen gedurende het weekend van vrijdagmiddag tot (de ene keer) zondagavond en (de andere keer) maandagochtend bij de man verblijft, alsmede iedere week van woensdagmiddag tot donderdagochtend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 10 oktober 2018 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen € 25,- per maand, met ingang van 1 februari 2018 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de man met ingang van 1 februari 2018 niet beschikt over enige draagkracht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de minderjarige] te kunnen voldoen en de door de man verschuldigde bijdrage met ingang van 1 februari 2018 derhalve op nihil te stellen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de draagkracht van de man om een kinderbijdrage te kunnen voldoen.
5.2
De man stelt niet te beschikken over enige draagkracht om met ingang van 1 februari 2018 een kinderbijdrage te voldoen. Hij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet, staat onder bewind en leeft van een leefgeld van € 40,- per week. Bovendien wordt op zijn uitkering een bedrag van € 209,- per maand in mindering gebracht, bestaande uit een bestuursrechtelijke premie en een beslag. Op basis van (nagenoeg) dezelfde omstandigheden en financiële gegevens is bij de beschikking van 10 oktober 2018 over de periode januari 2018 geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat de man in die periode niet in staat is om kinderalimentatie te betalen. Hetzelfde oordeel zou moeten gelden voor de periode vanaf februari 2018. Voor zover hij heeft beschikt over enige inkomsten uit (arbeidstherapeutische) werkzaamheden of een Ziektewetuitkering, zijn die in mindering gebracht op zijn bijstandsuitkering. Verder is nog steeds sprake van aanzienlijke schulden, die in het minnelijke traject worden afgelost. Gelet op het voorgaande is de man van mening dat een beroep op de hardheidsclausule (eveneens) zou moeten leiden tot de conclusie dat hij op en na 1 februari 2018 geen draagkracht heeft om een kinderbijdrage te voldoen, omdat hij reeds onder het bijstandsniveau zit. Tot slot is van belang dat de man al minimaal € 25,- per maand aan [de minderjarige] besteedt aan zorgkosten wanneer [de minderjarige] bij hem verblijft, aldus de man.
5.3
Namens de vrouw is ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd. De vrouw is – kort gezegd – van mening dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij geen kinderbijdrage van € 25,- per maand kan betalen. Er kan wel kinderalimentatie worden betaald, maar de bewindvoerder kiest ervoor dit niet te doen. Er staat een saldo van € 6.000,- op de bankrekening van de man en sinds vorig jaar ligt er geen beslag meer op zijn uitkering. Van de bestuurlijke boete die wordt ingehouden is onbekend waar die voor is, hoe lang die nog gaat duren en bovendien staat deze niet meer op de herstelspecificaties. Voorts krijgt de man iedere maand extra geld van de bewindvoerder naast het leefgeld van € 40,- per week en is niet gebleken dat op de schulden wordt afgelost. Met de kosten van deze hoger beroepsprocedure had de bewindvoerder ook de achterstand van de kinderalimentatie kunnen betalen. Verder beroept de man zich op door hem gemaakte zorgkosten voor [de minderjarige] , maar er is ook een hele tijd geen omgang tussen hen geweest. De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering en kan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] goed gebruiken, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.5
Gebleken is dat de man, geboren [in] 1984, een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet ter hoogte van de norm voor een alleenstaande van eenentwintig jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. De man heeft meerdere uitkeringsspecificaties overgelegd vanaf begin 2018 tot heden. Uit deze specificaties is gebleken dat de sporadische inkomsten uit arbeid die de man in het verleden heeft ontvangen en de Ziektewetuitkering waar de man thans recht op heeft, op zijn bijstandsuitkering in mindering worden gebracht. Met de uitkeringsspecificaties en het in eerste aanleg ingediende overzicht van de bewindvoerder van de bankrekening van de man, heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat hij geen overige inkomsten heeft. Voorts is gebleken dat de man schulden heeft die van invloed zijn op zijn draagkracht. Uit het door de man in eerste aanleg op 10 januari 2019 ingediende schuldenoverzicht blijkt op dat moment een bedrag van € 47.737,- aan openstaande schulden. Het hof heeft geconstateerd dat ten gevolge van deze schulden bedragen worden ingehouden op de uitkering van de man. Ten aanzien van de periode die in deze procedure van belang is, vanaf 1 februari 2018, is gebleken dat tot juni 2019 een bedrag van € 137,- per maand aan bestuursrechtelijke premie werd ingehouden. Daarnaast werd en wordt nog steeds een inhouding gedaan op grond van een beslag, ter hoogte van € 72,- in 2018 en € 103,- in 2019 en 2020. Als de man een kinderbijdrage zou worden opgelegd, daalt zijn inkomen (verder) onder het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. Het hof is dan ook van oordeel dat de man, gelet daarop, niet de, voor uitkeringsgerechtigde onderhoudsplichtigen gebruikelijke, minimale bijdrage van € 25,- dient te betalen. Het beroep van de man op de door hem genoemde hardheidsclausule, dat het hof begrijpt als een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, slaagt aldus. Dit betekent dat het hof de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 februari 2018 op nihil zal stellen en de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 oktober 2018 in zoverre zal wijzigen.
5.6
Ter zitting is door de advocaten van partijen medegedeeld dat de man de in de bestreden beschikking bepaalde kinderbijdrage tot op heden niet heeft voldaan. Voor zover de man toch enige kinderbijdrage heeft voldaan, zijn partijen het erover eens dat niet van de vrouw kan worden verlangd dat zij de eventueel teveel ontvangen kinderbijdrage moet terugbetalen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw beschikkende:
stelt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 oktober 2018 in zoverre, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 februari 2018 op nihil, met dien verstande dat voor zover de man over de periode vanaf 1 februari 2018 tot op heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot op heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 28 juli 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.