In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de door de man te betalen kinderalimentatie. De man had in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie, die hij in het ouderschapsplan van 27 mei 2015 had afgesproken, te verlagen naar nihil of naar een lager bedrag dan € 360,- per maand. De vrouw verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen bij de overeengekomen kinderbijdrage bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, waardoor de man geen beroep kan doen op de wijzigingsgrond van artikel 1:401, vijfde lid, BW. Het hof overweegt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomenssituatie, waardoor niet kan worden vastgesteld dat er na de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden. De man heeft weliswaar gesteld dat zijn financiële situatie is verslechterd, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019 bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de man zijn afgewezen.