ECLI:NL:GHAMS:2020:2150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.274.267/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling voor minderjarige in tijden van Corona

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de zorgregeling voor de minderjarige dochter van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2019 en 29 januari 2020, waarin de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is vastgesteld. De man verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen die meer in lijn is met co-ouderschap.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen verdedigd en stelt dat zij de betere zorg kan bieden voor de minderjarige. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de huidige situatie van de ouders, de wensen van de minderjarige en de adviezen van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in staat is om een stabiele en zorgzame omgeving te bieden voor de minderjarige, terwijl de man zich in de afgelopen periode heeft teruggetrokken en niet actief betrokken is geweest bij de zorg voor de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw blijft en de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand blijft. De man heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn verzoeken, en het hof achtte het niet nodig om een raadsonderzoek te gelasten, gezien de beschikbare informatie. De beslissing is op 14 juli 2020 openbaar uitgesproken door de rechters M.C. Schenkeveld, M.T. Hoogland en M. Fiege.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.274.267/01
Zaaknummer rechtbank: C13/663993 / FA RK 19-1871
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 juli 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2019 en 29 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 19 februari 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van 20 december 2019 en 29 januari 2020.
2.2
De vrouw heeft op 23 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 17 april 2020 met bijlage, ingekomen op 20 april 2020.
2.4
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim via de telefoonverbinding.
De advocaat van de vrouw heeft pleitnotities in het geding gebracht.

3.De feiten

3.1
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is [in] 2007 te [geboorteplaats] [de minderjarige] geboren. De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 20 december 2019 is op het inleidende verzoek van de vrouw de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Tevens is het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegekend en is bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. Voorts is op het verzoek van de vrouw om een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de man [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school, alsmede elke woensdag van na school tot 19.00 uur, bij zich heeft.
4.2
De verzoeken van de man om te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toekomt, alsmede dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] , waarbij de vrouw [de minderjarige] een weekend in de maand bij zich heeft, zijn bij de bestreden beschikking van 20 december 2019 afgewezen.
4.3
Bij de bestreden beschikking van 29 januari 2020 is het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw aan hem een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) dient te betalen van € 300,- per maand, alsmede het verzoek om te bepalen dat de vrouw aan de man een bijdrage in zijn levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) dient te betalen van € 750,- per maand, afgewezen.
4.4
De man verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en (naar het hof begrijpt) zijn verzoeken zoals vermeld onder 4.2 en 4.3 alsnog toe te wijzen, althans in goede justitie over alle geschilpunten te oordelen.
4.5
De vrouw verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontbinding geregistreerd partnerschap
5.1
De man grieft tegen de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, omdat de ontbinding van invloed is op de nevenvoorzieningen. De vrouw heeft het huurrecht van de woning toebedeeld gekregen. Vanaf het moment van inschrijven van de ontbinding kan zij de man de woning uitzetten. Dat vindt de man niet redelijk. Er dient eerst een definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te worden genomen.
5.2
De vrouw stelt dat het geregistreerd partnerschap terecht is ontbonden, nu de man zich daar in eerste aanleg niet tegen heeft verzet en de duurzame ontwrichting niet is betwist.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:80 e lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 1:151 BW, wordt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op verzoek van één der geregistreerde partners uitgesproken, indien het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. De man heeft de duurzame ontwrichting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet dan wel onvoldoende betwist. Nu de duurzame ontwrichting vaststaat en er aldus geen uitzicht bestaat op herstel van het partnerschap, zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen. De formele gronden ten aanzien van het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing omtrent het huurrecht van de echtelijke woning en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , die de man ter onderbouwing van zijn grief heeft aangevoerd, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
5.4
De man stelt dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem dient te hebben. Dat is in het belang van [de minderjarige] , aangezien de man al jaren geen werk heeft en de vrouw fulltime werkt. De man draagt derhalve al jaren de zorg voor [de minderjarige] . De man kan [de minderjarige] de structuur en begeleiding bieden die zij nodig heeft. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat de vrouw beter voor [de minderjarige] kan zorgen, omdat zij een inkomen heeft en de man niet. De man heeft meer tijd om voor [de minderjarige] te zorgen. [de minderjarige] heeft bovendien bij de rechtbank de wens uitgesproken dat zij bij de man wenst te wonen. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom zij van die wens is afgeweken. De beschikking van 20 december 2019 is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De man stelt voor wat betreft de zorgregeling dat de rechtbank ten onrechte een weekendregeling heeft vastgesteld, terwijl de vrouw een co-ouderschapsregeling heeft voorgesteld. Het is in het belang van [de minderjarige] om veel tijd met de man door te brengen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat indien de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepaald wordt, hij terugkomt op zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling op basis van co-ouderschap. De man is thans van mening dat het aan [de minderjarige] dient te worden overgelaten op welke wijze en in welke frequentie contact met hem plaatsvindt. Verder heeft de man naar voren gebracht dat [de minderjarige] inmiddels neutraal tegenover beide ouders staat en geen voorkeur meer heeft bij wie zij wil wonen. Dit neemt volgens de man niet weg dat hij van mening blijft dat de vrouw niet in staat is te zorgen voor een adequate opvoedingssituatie voor [de minderjarige] omdat zij [de minderjarige] onvoldoende begrenst in haar gedrag. De man staat achter het door de raad voorgestelde onderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [de minderjarige] .
5.5
De vrouw bestrijdt dat de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen, slechts is ingegeven door het feit dat de vrouw haar de materiële zorg kan bieden. De vrouw zorgt voor de dagelijkse structuur in het leven van [de minderjarige] . De vrouw voorziet niet alleen in de materiële zorg voor [de minderjarige] , maar ook in de geestelijke zorg. De man mist de opvoedvaardigheden om voor [de minderjarige] te zorgen. De man doet al jarenlang niets anders dan thuis kettingrokend op de bank zitten gamen. De man is al jaren werkeloos en doet niets om verandering in de situatie te brengen. De man kan niet in zijn eigen onderhoud voorzien. Het is logisch dat [de minderjarige] aanvankelijk heeft aangegeven bij de man te willen wonen, aangezien alleen de vrouw zich bemoeit met haar school en andere levenstaken. De vrouw biedt [de minderjarige] een stabiele opgroeiomgeving. De vrouw en [de minderjarige] hebben een goed contact. De vrouw stelt verder met betrekking tot de zorgregeling dat zij inmiddels van mening is dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat co-ouderschap niet in het belang van [de minderjarige] is. Van een goede afstemming en communicatie tussen de ouders is geen sprake. De vrouw staat achter de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] . Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij de afgelopen periode de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen, terwijl de man zich afzijdig hield. Daarnaast betwist zij nadrukkelijk dat zij niet in staat is grenzen te stellen. De vrouw heeft hierover een andere opvatting dan de man. De vrouw praat met [de minderjarige] in plaats van haar te straffen, maar hanteert wel degelijk regels.
5.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd een onderzoek door de raad te gelasten teneinde te onderzoeken wat [de minderjarige] nodig heeft, bij wie van haar ouders zij het beste haar hoofdverblijfplaats kan hebben en welke zorgregeling het meest in haar belang is. Beide ouders spreken liefdevol over [de minderjarige] en gunnen de andere ouder ook contact met haar, maar de raad maakt zich zorgen over de situatie van [de minderjarige] en de omstandigheid dat de ouders niet op een lijn zitten voor wat betreft de opvoeding van [de minderjarige] en wat zij nodig heeft. [de minderjarige] komt over als een kwetsbaar meisje dat gepest is op de basisschool. Zij zoekt in het 6 tot 12 uur per dag gamen wellicht een veilige toevlucht. Het is dan ook niet verantwoord om [de minderjarige] zelf te laten beslissen over een zorgregeling.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is verklaard, is het volgende naar voren gekomen. Beide partijen hebben een aandeel in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gehad. Tot op heden wonen partijen met [de minderjarige] nog steeds samen in een huis en is de situatie onveranderd ten opzichte van de periode ten tijde van de bestreden beschikkingen, waarbij de man niet werkt en de vrouw een baan heeft. De vrouw heeft vrijwel altijd de praktische verzorging van [de minderjarige] voor haar rekening genomen, zoals het wassen van haar kleding en het zorgen voor een maaltijd. Daarnaast heeft de vrouw de contacten met de buitenwereld onderhouden, waaronder de huisarts, de school en andere instanties. Ter zitting in hoger beroep is verder naar voren gekomen dat [de minderjarige] inmiddels te kennen heeft gegeven neutraal tegenover beide ouders te staan en dat zij geen voorkeur heeft bij wie van de ouders zij haar hoofdverblijfplaats heeft. Het hof stelt voorop dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij een stabiele omgeving heeft waarin zij kan opgroeien, waarbij het, naast de emotionele opvoeding, ook van belang is dat gezorgd wordt voor haar primaire levensbehoeften zoals eten, onderdak, kleding en verzorging. Het hof acht de vrouw meer dan de man in staat te zorgen voor een stabiel opvoedingsklimaat met structuur en regelmaat. Niet alleen heeft de vrouw in het verleden grotendeels voor de praktische opvoeding gezorgd, maar ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man zich de afgelopen periode gedurende de ‘lockdown’ vanwege de coronacrisis terug trok in huis achter zijn computer en zich afzijdig hield van zowel de vrouw als [de minderjarige] , terwijl de vrouw voor de primaire levensbehoeften van [de minderjarige] zorgde, haar begeleidde met haar huiswerk en contact onderhield met school. Dat zij geen grenzen zou stellen zoals door de man is gesteld, is niet gebleken. De vrouw heeft dit uitdrukkelijk weersproken en er zijn geen aanwijzingen van buitenaf, zoals bijvoorbeeld van school, dat de vrouw onvoldoende in staat is om te zorgen voor een adequate opvoedingssituatie. Verder ziet het hof aanleiding de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling in stand te laten. [de minderjarige] is te jong om zelf te kunnen bepalen op welke wijze en in welke frequentie zij contact met de man wil. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de door de rechtbank vastgestelde basisregeling in stand blijft, waarbij het partijen vrij staat om in onderling overleg met elkaar daar gezamenlijk wijzigingen in belang van [de minderjarige] aan te brengen. Een raadsonderzoek acht het hof, gelet op het voorgaande, niet geïndiceerd. Het hof is voldoende voorgelicht om thans een beslissing te nemen op de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Het hof zal de bestreden beschikking op deze punten dan ook bekrachtigen.
Huurrecht woning
5.8
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de woning aan de vrouw heeft toegekend. Nu [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man dient te hebben, is het volgens hem van belang dat zij in haar vertrouwde omgeving kan blijven wonen. Daarbij komt dat de woning een sociale huurwoning betreft. De man heeft geen inkomen en met huursubsidie is de man in staat de woning te blijven betalen. Hij is financieel niet in staat een woning in de vrije sector te huren. De vrouw moet daar met haar inkomen wel toe in staat worden geacht. Het belang van de man dient te prevaleren boven het belang van de vrouw om dicht bij haar werk te wonen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat [de minderjarige] in ieder geval in de woning dient blijven te wonen.
5.9
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met de vrouw in de haar vertrouwde woning kan blijven wonen. De vrouw komt niet meer in aanmerking voor een sociale huurwoning en het is voor de vrouw niet mogelijk om een betaalbare woning in de vrije sector in de buurt van haar werk te vinden. Dat is van belang omdat de vrouw vroeger van werk thuis dient te komen om [de minderjarige] op te vangen. Ook de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] in ieder geval in de woning dient te blijven wonen.
5.1
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat partijen het erover eens zijn dat [de minderjarige] in ieder geval in de huurwoning dient te blijven wonen. Met partijen acht ook het hof het van belang dat [de minderjarige] in de huurwoning kan blijven wonen. Omdat het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw zal bekrachtigen en het daarnaast voor de vrouw van belang is dat zij een woning heeft in de buurt van haar werk wegen de belangen van de vrouw zwaarder dan van de man en zal het hof de bestreden beschikking ook op dit onderdeel bekrachtigen.
Partneralimentatie
5.11
De man stelt dat de rechtbank het verzoek om partneralimentatie ten onrechte heeft afgewezen. De man heeft voldoende aangetoond dat hij niet in staat is om zelf in zijn behoefte te voorzien. De man bestrijdt dat het voor hem eenvoudig is om werk te vinden. De man is al ruim tien jaar werkloos en inmiddels 58 jaar oud. Gelet op zijn leeftijd en gebrek aan recente werkervaring is het onwaarschijnlijk dat de man op korte termijn werk kan vinden om in zijn eigen behoefte te voorzien.
5.12
De vrouw stelt dat de man in staat is om een eigen inkomen te genereren om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
5.13
Nu niet gegriefd is tegen de hoogte van de ‘huwelijks’ gerelateerde behoefte van de man ad € 1.643,- netto per maand staat deze vast. Met de rechtbank stelt het hof voorop dat het aan degene is die partneralimentatie verzoekt om te stellen en in geval van betwisting te onderbouwen dat hij niet in zijn behoefte kan voorzien. De enkele stelling van de man dat hij gezien zijn leeftijd moeilijk aan het werk zal komen is hiertoe onvoldoende. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling dat hij niet in staat is om zijn eigen inkomen te genereren en in zijn eigen levensonderhoud te voorzien niet nader onderbouwd en deze evenmin nader gemotiveerd. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Kinderalimentatie
5.14
De man heeft niet gegriefd tegen de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De bestreden beschikking zal op dit punt eveneens worden bekrachtigd.
5.15
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. M.T. Hoogland en
mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 14 juli 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.