ECLI:NL:GHAMS:2020:2087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.259.569/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen aanspraak op vertrekpremie bij nieuw dienstverband binnen wereldwijde IBM organisatie

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin zijn vordering tot betaling van een vertrekpremie door IBM Nederland werd afgewezen. [appellant] was in dienst bij IBM Nederland en heeft onbetaald verlof genomen om voor IBM Middle East te werken. Na beëindiging van zijn werkzaamheden bij IBM ME heeft hij een vertrekregeling met IBM Nederland getroffen, waarbij zijn arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016 zou eindigen. In de overeenkomst was opgenomen dat hij gedurende een herplaatsingsperiode op zoek mocht gaan naar een nieuwe baan buiten IBM. [appellant] heeft echter gesteld dat hij recht had op salarisbetalingen over de maanden juli en augustus 2015, omdat hij in dienst wilde treden bij IBM ME. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] redelijkerwijs moest begrijpen dat hij geen aanspraak kon maken op de vertrekpremie bij indiensttreding bij een andere IBM-entiteit. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.259.569/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7009732 CV 18-13704
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juli 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
appellant,
advocaat: mr. B.G. den Outer-Kroon te Den Haag,
tegen
IBM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.S. Hagemann te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en IBM Nederland genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 7 februari 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en IBM Nederland als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen, zoals in eerste aanleg ingesteld, zal toewijzen met veroordeling van IBM Nederland in de kosten van het geding in beide instanties.
IBM Nederland heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.14 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] voert bij grief 1 aan dat de kantonrechter een aantal feiten onjuist heeft vastgesteld. Het hof zal bij het vaststellen van de feiten, voor zover relevant, rekening houden met een en ander. De feiten zijn voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1977, is op 1 januari 2000 in dienst getreden van IBM Nederland. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 3.829,42 bruto per maand, inclusief vakantiegeld, op basis van 14 betalingen per jaar.
2.2
IBM Nederland heeft met ingang van 1 februari 2011 onbetaald verlof verleend aan [appellant] . [appellant] is per die datum gaan werken voor IBM Middle East (verder: IBM ME) te Dubai. Deze werkzaamheden zijn per 1 februari 2015 geëindigd.
2.3
IBM Nederland heeft [appellant] begin mei 2015 benaderd over een vrijwillige vertrekregeling. [appellant] heeft toen laten weten dat hij interesse had om opnieuw bij IBM ME in dienst te treden.
2.4
Op 13 mei 2015 heeft IBM Nederland een concept-vaststellingsovereenkomst aan [appellant] verzonden. [A] , als vervanger van [B] (manager van [appellant] bij IBM Nederland), en [C] (HR medewerker bij IBM Nederland), verder te noemen respectievelijk [A] , [B] en [C] , hebben op diezelfde dag een telefoongesprek met [appellant] gevoerd over de vertrekregeling.
2.5
[appellant] heeft op 15 mei 2015 een e-mail naar [B] verzonden met onder meer de volgende inhoud:

I am ready to accept the offer, however, I have one request only. The request is that IBM Netherlands will not prohibit or restrict me from getting employed by any other IBM organization outside the Netherlands.
[B] heeft [appellant] bij e-mail van 18 mei 2015 geantwoord, voor zover van belang, als volgt:

Hiring you will always be the responsibility of the hiring IBM country. (…) it is in the end up to them to decide.
Personally I would try to get a different role in a different company to get the full benefit of this program.
2.6
Partijen hebben op 22 mei 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat de arbeidsovereenkomst tussen hen per 1 maart 2016 zal eindigen. [appellant] werd vrijgesteld van werk en zijn salaris zou worden doorbetaald. De overeenkomst bevat in de aanhef de tekst ‘
IBM Nederland (…), hierna te noemen “Werkgever” of “IBM”’. Artikel 1.1 van de overeenkomst luidt, voor zover van belang:

Werknemer wordt per 1 juni 2015 volledig in staat gesteld activiteiten te verrichten tot het vinden van een dienstverband buiten IBM (“herplaatsingsperiode”).
2.7
IBM Nederland heeft de salarisbetalingen aan [appellant] hervat per 1 juni 2015. [appellant] heeft per e-mail van 30 juni 2015 aan IBM Nederland bericht:

hereby my confirmation that I am willing to stop the “paid exit leave” with IBM Netherlands, as IBM Middle East indicated that they would like to hire me (…). So please put the payments on-hold (…)’.
IBM Nederland heeft de salarisbetaling aan [appellant] vervolgens beëindigd.
2.8
[appellant] is met ingang van 23 augustus 2015 in dienst getreden van IBM ME. [appellant] heeft in verband daarmee IBM Nederland verzocht zijn ontslag te dateren op 22 augustus 2015, hetgeen IBM Nederland heeft gedaan.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd IBM Nederland te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 10.843,81 bruto aan salaris over de maanden juli en augustus 2015 en een bedrag van € 30.904,20 bruto aan salaris over de resterende zes maanden van de herplaatsingsperiode, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente, een en ander met veroordeling van IBM Nederland in de proceskosten. [appellant] voerde daartoe aan dat zijn manager bij IBM Nederland hem heeft toegezegd of voorgespiegeld dat hij ook bij indiensttreding bij IBM ME gedurende de herplaatsingsperiode de hem uit hoofde van de vertrekregeling toekomende bedragen zou ontvangen. Hij had voorts, toen zijn indiensttreding bij IBM ME geblokkeerd bleek te zijn, geen andere mogelijkheid dan op 30 juni 2015 in te stemmen met het opschorten van de salarisbetalingen. IBM Nederland heeft verweer gevoerd door te stellen dat [appellant] zelf per 1 juli 2015 onbetaald verlof heeft verzocht en zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.2
De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat [appellant] moet hebben begrepen dat hij niet naast een nieuwe betrekking binnen de IBM organisatie aanspraak zou kunnen maken op de volledige vertrekpremie (op grond van de tussen partijen gesloten, onder 2.5 genoemde vaststellingsovereenkomst). Tegen deze overweging richt zich grief 2.
3.3
[appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat [B] hem in een telefoongesprek in verband met de vertrekregeling heeft gezegd dat het geen probleem zou zijn als hij bij een andere IBM-entiteit dan IBM Nederland in dienst zou treden, en dat [A] en [C] hem telefonisch hebben meegedeeld dat er
wellichteen probleem zou zijn als hij dat deed. IBM Nederland heeft dit in eerste aanleg betwist en schriftelijke verklaringen overgelegd van haar genoemde medewerkers waaruit een en ander niet blijkt. Integendeel, [A] en [C] hebben verklaard dat zij [appellant] in het telefoongesprek hebben gezegd dat het aanvaarden van de vertrekregeling indiensttreding bij IBM in een ander land zou blokkeren en dat [appellant] dus moest kiezen tussen de vertrekregeling en die indiensttreding elders. [B] heeft verklaard dat hij altijd met HR heeft overlegd, dat er voor [appellant] geen uitzondering werd gemaakt en dat [appellant] dat ook wist.
3.4
[appellant] heeft in hoger beroep de inhoud van deze schriftelijke verklaringen niet genoegzaambetwist. Hij heeft in hoger beroep evenmin concreet bewijs aangeboden van het door hem in eerste aanleg geschetste verloop van de telefoongesprekken. Het lijkt er eerder op dat hij de inhoud van de telefoongesprekken, zoals weergegeven in de genoemde verklaringen, erkent (memorie van grieven onder 5: ‘(d)e ene medewerker van IBM Nederland heeft hem in een telefoongesprek gezegd dat een vertrekregeling dan niet mogelijk zou zijn’). Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van die verklaringen.
3.5
[appellant] voert in hoger beroep wel aan dat [B] hem heeft toegezegd dat indiensttreding bij IBM ME niet in de weg zou staan aan de vertrekregeling. [appellant] zou, zo stelt hij, om die reden hebben ingestemd met de vertrekregeling. [appellant] verwijst voor die toezegging naar de hiervoor onder de feiten geciteerde e-mails van 15 en 18 mei 2015. [appellant] vraagt in zijn e-mail van 15 mei 2015 aan [B] om een uitzondering voor hem te maken en hem niet te verbieden om bij een IBM organisatie buiten Nederland in dienst te treden. Hoewel [appellant] kan worden toegegeven dat het antwoord in de e-mail van 18 mei 2015 van [B] niet uitblinkt door duidelijkheid, is in die e-mail in elk geval geen positief antwoord op zijn verzoek te lezen. Hoewel [B] erop wijst dat het uiteindelijk de beslissing is van de nieuwe organisatie om hem te al dan niet aan nemen, geeft hij [appellant] ook het advies om een andere functie bij een ander bedrijf te zoeken om zodoende het volledige voordeel van de vertrekregeling te kunnen krijgen. Dat advies valt niet te rijmen met het inwilligen van het verzoek van [appellant] en dit laatste heeft [appellant] dan ook redelijkerwijs niet in de e-mail van [B] mogen lezen.
3.6
Een en ander betekent dat [appellant] voorafgaand aan het aangaan van de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs heeft kunnen en moeten begrijpen dat hij bij het aangaan daarvan niet in dienst kon treden van IBM ME met gelijktijdig behoud van de voordelen van de regeling neergelegd in die overeenkomst. [appellant] heeft nog bepleit dat ‘het vinden van een dienstverband buiten IBM’ in artikel 1.1 van de vaststellingsovereenkomst betekent een dienstverband buiten
IBM Nederland– dit, omdat in de aanhef van de overeenkomst staat dat IBM Nederland in de overeenkomst zal worden aangeduid als ‘IBM’. Aan [appellant] valt toe te geven dat de letterlijke tekst van de overeenkomst enige steun biedt voor een uitleg als hij bepleit, maar gelet op hetgeen partijen eerder telefonisch hebben besproken en gelet op de hierboven genoemde e-mail van 18 mei 2015 van [B] ,ligt die uitleg niet voor de hand. Het moet er gelet op de inhoud van dat eerder gevoerde telefoongesprek en die e-mail voor gehouden worden dat artikel 1.1 inhoudt dat de herplaatsingsperiode is bedoeld voor het vinden van een baan buiten de gehele IBM-groep, dus met inbegrip van IBM ME.
3.7
De tekst van de Sociale Paragraaf van IBM waarop de vertrekregeling is gebaseerd en de door IBM Nederland overgelegde screenshot betreffende de ‘Separation Package’, waar [appellant] nog op wijst, geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat IBM Nederland of de IBM-groep niet een - al dan niet voor haar werknemers kenbaar - beleid heeft dat het aanvaarden van een vertrekregeling niet samengaat met het in dienst treden bij een IBM-organisatie in een ander land, maakt het voorgaande evenmin anders. Dat dit samengaan niet de bedoeling was, is immers aan [appellant] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst voldoende duidelijk gemaakt. [appellant] heeft in dit verband overigens niet aangevoerd, althans niet voldoende toegelicht dat IBM Nederland in vergelijkbare gevallen wel met een dergelijke samengaan heeft ingestemd. Gelet op een en ander faalt grief 2.
3.8
Volgens grief 3 heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat het argument dat [appellant] de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om de vaststellingsovereenkomst te begrijpen, hem niet kan baten en dat het voor zijn rekening blijft dat hij geen jurist heeft ingeschakeld.
3.9
[appellant] heeft niet aangevoerd dat hij de inhoud van het, overigens in de Engelse taal gevoerde, telefoongesprek met [A] en [C] niet heeft begrepen. Dat betekent dat hij de inhoud van de overeenkomst voor zover in dit geschil van belang wel degelijk heeft begrepen of - in ieder geval - redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Dat hij de overeenkomst vervolgens heeft getekend zonder dat hij deze, mogelijk, op andere punten geheel heeft begrepen, is in dit geschil dan ook niet van betekenis. [appellant] heeft voorts niet duidelijk gemaakt wat de bijstand van een jurist ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voor verschil zou hebben gemaakt. Grief 3 faalt.
3.1
Grief 4 is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van het salaris over de maanden juli en augustus 2015. [appellant] voert aan dat hij geen keuze had. Zijn indiensttreding bij IBM ME was geblokkeerd en IBM Nederland wilde die blokkade slechts opheffen als hij instemde met het stopzetten van de salarisbetalingen. [appellant] heeft echter, wetende dat hij moest kiezen tussen de vertrekregeling en indiensttreding bij IBM ME, gekozen voor de vertrekregeling. Hij kan IBM Nederland dan ook niet verwijten dat zij zijn indiensttreding bij IBM ME blokkeerde. Dat hij vervolgens alsnog heeft gekozen voor indiensttreding bij IBM ME, de salarisbetalingen heeft laten stopzetten en uiteindelijk zijn dienstverband met IBM Nederland heeft beëindigd, is dan ook, anders dan [appellant] nog heeft aangevoerd, niet het resultaat van ongeoorloofde druk van de zijde van IBM Nederland
3.11
[appellant] voert bij zijn vierde grief nog aan dat niet is vast komen te staan dat het onmogelijk is dat hij nog salaris ontvangt van de ene IBM-entiteit, terwijl hij bezig is met een sollicitatieprocedure bij een andere IBM-entiteit. Dat maakt echter niet dat IBM Nederland niet zo heeft kunnen en mogen handelen als zij heeft gedaan. De conclusie is dat ook grief 4 faalt.
3.12
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd nu er geen grond is tot vernietiging daarvan op enig onderdeel. [appellant] zal als daarin in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van IBM Nederland begroot op € 741,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, W.H.F.M. Cortenraad en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.