ECLI:NL:GHAMS:2020:2077

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
23-003151-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en diefstal d.m.v. valse sleutels, tezamen en in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2019. De verdachte, geboren in 1996, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de rechtbank. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraken. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en diefstal door middel van valse sleutels, gepleegd op 28 april 2019 in Duivendrecht en Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader een geldbedrag en andere goederen heeft weggenomen, waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de geweldshandeling, maar oordeelt dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de mededader. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.340,78. Het hof heeft de proeftijd van een eerder vonnis verlengd en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003151-19
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2019 in de strafzaak onder de parketnummers
13-741040-19 en 13-654093-17 (TUL) tegen
[Verdachte 2],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1996,
adres: [Adres] Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3, 4 en 6 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zo ver in hoger beroep opnieuw aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 28 april 2019 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer 1460 euro) en/of een of meer bankpassen en/of een of meer rijbewijzen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)

- ( met kracht) een (elleboog)stoot tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gegeven en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij zijn lichaam heeft/hebben vastgehouden en/of vastgepakt en/of (vervolgens)
- toen [slachtoffer] een foto wilde maken van het kenteken van het voertuig waarin verdachte en/of zijn mededader(s) re(e)d(en) met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer] is/zijn afgereden (waarbij voornoemde [slachtoffer] opzij moest springen ten einde een aanrijding te voorkomen);

2.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pin-/betaalautomaat heeft weggenomen een of meer geldbedragen (met een totale waarde van ongeveer 42 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval door middel van een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd (te weten een pin-/bankpas en/of bijbehorende pincode t.n.v. [slachtoffer] );

5.(gevoegde zaak 13-684117-19)hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en een andere kwalificatie ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde dan de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde geweldsaspect. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet als pleger van het geweld kan worden aangemerkt en – bij gebreke aan opzet op dat geweld – evenmin sprake is van voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte op dat punt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de aangever op 28 april 2019 bij de autowasstraat [naam] te Duivendrecht aanwezig was en de verdachte en zijn mededader zich bij de daarnaast geparkeerde auto bevonden. Hierbij stonden beide auto’s in dezelfde richting geparkeerd, waardoor de bijrijderszijde van de auto van de verdachte grensde aan de bestuurderszijde van de auto van de aangever. Terwijl de verdachte zijn auto stofzuigde, begaf zijn mededader zich naar de auto van de aangever, trok aan de hendel van het portier van diens auto en liep vervolgens weer terug naar de verdachte. Toen de aangever het portier van zijn auto opende, kwam de mededader zijn kant op en trok de bril van aangevers neus. Terwijl de verdachte zich nog steeds aan de bijrijderszijde van zijn auto bevond, ontstond tussen de mededader en de aangever een worsteling aan de bestuurderszijde van de auto van de aangever. Hierbij gaf de mededader een stoot tegen het gezicht van de aangever. Een aantal seconden later, terwijl de worsteling tussen mededader en aangever nog steeds gaande was, ging de verdachte naast de mededader staan en pakte de portemonnee van de aangever uit het portier aan de bestuurderskant van diens auto. Op het moment dat de aangever uit de auto probeerde te komen en de mededader hem bij zijn arm vastpakte, stapte de verdachte naar de achterkant van aangevers auto. Toen de aangever op de grond viel, rende de verdachte naar de bijrijderszijde van aangevers auto. Vervolgens gooide de verdachte de portemonnee van de aangever over de auto richting de aangever, die inmiddels weer was opgestaan. Terwijl de aangever zich naar de achterzijde van zijn auto begaf, raapten de verdachte en de mededader de uit de portemonnee gevallen goederen van de grond. De verdachte stapte in zijn auto, reed achteruit, en raakte daarbij bijna de aangever, die nog kon wegstappen.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte niet als pleger van het onder 1 tenlastegelegde geweld kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft verricht en bovendien onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk met zijn auto achteruit, richting de aangever reed, wetende dat aangever achter zijn auto stond. De verdachte zal ten aanzien van de onder het derde gedachtestreepje genoemde geweldshandeling worden vrijgesproken.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof echter – anders dan de raadsvrouw – dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, ook ten aanzien van het toegepaste geweld.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het door de mededader toegepaste geweld gericht is geweest. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte en de medeverdachte steeds samen zijn geweest: de verdachte bevond zich tussen beide auto’s en naast de mededader op het moment dat de mededader geweld op de aangever toepaste en de verdachte pakte op dat moment de portemonnee van de aangever. Op basis daarvan concludeert het hof dat de verdachte de geweldshandelingen van de mededader gezien moet hebben, hij zich daarvan niet heeft gedistantieerd en ten tijde van deze geweldshandelingen de portemonnee van aangever heeft weggenomen.
Het hof acht de tenlastegelegde diefstal met geweld, tezamen en in vereniging gepleegd, bewezen. Het tot partiële vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 28 april 2019 te Duivendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1.460 euro, bankpassen en rijbewijzen, toebehorend aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader

- met kracht een elleboogstoot tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven en
- [slachtoffer] bij zijn lichaam heeft vastgepakt;

2.hij op 28 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pin-/betaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen met een totale waarde van ongeveer 42 euro, toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pin-/bankpas t.n.v. [slachtoffer] ;

5.(gevoegde zaak 13-684117-19)hij op 5 juli 2019 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 6 gram hennep.

Hetgeen onder 1, 2 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij zijn de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gesteld. Ten aanzien van het in eerste aanleg onder 5 bewezenverklaarde heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 457 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft hiermee disrespect getoond ten aanzien van de persoonlijke eigendommen van de aangever en hem bovendien in zijn persoonlijke integriteit aangetast. Zo is de aangever bij de diefstal in zijn gezicht geslagen, ten gevolge waarvan hij een kneuzing aan zijn kaak heeft opgelopen. Ook kampt de aangever door dit gewelddadige voorval met angstgevoelens.
Voorts heeft de verdachte een hoeveelheid hennep aanwezig gehad. Gelet op de zeer geringe hoeveelheid daarvan heeft dit strafbare feit geen invloed op de hoogte van de op te leggen straf.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 29 juni 2020 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten, al dan niet met geweld, onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van forse omvang in beginsel passend.
Het hof heeft echter oog voor de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft ingezet. Zo leidt het hof uit het reclasseringsadvies van 30 maart 2020 en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken af, dat de verdachte zijn afspraken met de reclassering nakomt, een baan heeft en hij zijn schulden afbetaalt. Voorts lijkt hij gemotiveerd te zijn om zijn gezin te onderhouden.
Op basis van het voorgaande acht het hof het onwenselijk dat de verdachte in deze zaak opnieuw gedetineerd raakt en zal daarom een gevangenisstraf opleggen met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan het voorarrest. Het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf dient om de verdachte te stimuleren deze positieve lijn voort te zetten en hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof zal daarbij de bijzondere voorwaarden stellen zoals door de reclassering in voornoemd rapport zijn geadviseerd.
Het hof ziet met de advocaat-generaal aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof baseert zich hierbij op het strafblad van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte tijdens het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd liep die was opgelegd naar aanleiding van een diefstal met geweld. Het hof zal daarom op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de behandelingen en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, opdat is gewaarborgd dat de behandelingen van de verdachte direct kunnen worden gestart en ook daarna toezicht op de verdachte kan worden gehouden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.440,78, bestaande uit € 1.690,78 ter zake van materiële schade en
€ 750,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.340,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Evenals de rechtbank acht het hof de opgevoerde schade voor het sweatshirt (€ 100,00) onvoldoende onderbouwd zodat een schadebedrag van € 2.340,78 resteert. Daarbij is in aanmerking genomen dat de causale relatie met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd is betwist en dat dit deel van de vordering het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
De verdachte is (hoofdelijk met de mededader) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding de hoogte van de door de verdachte te vergoeden schade te matigen naar aanleiding van de rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op het sweatshirt kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2018 (parketnummer 13-654093-17) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
178 (honderdachtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit intelligentieonderzoek betreft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. mee dient te werken aan toeleiding naar een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien binnen het reclasseringstoezicht blijkt dat dit noodzakelijk wordt geacht. Ook als dit inhoudt, begeleiding in de thuissituatie, door MEE of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich dan aan de regels en het programma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
5. een zinvolle dagbesteding, in de vorm van een opleiding of werk, heeft en behoudt.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.340,78 (tweeduizend driehonderdveertig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 1.590,78 (duizend vijfhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.340,78 (tweeduizend driehonderdveertig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 1.590,78 (duizend vijfhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2019.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2018 met parketnummer 13-654093-17, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juli 2020.
mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.