In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen in 1984, was beschuldigd van mishandeling van de aangever door het geven van een kopstoot op 11 september 2016 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, naast een taakstraf van 120 uren.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 juli 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had op mishandeling en dat hij was geduwd door een ander. Het hof heeft echter de verklaring van de aangever en getuige als betrouwbaar beoordeeld, waarbij de aangever verklaarde dat de verdachte hem een kopstoot gaf, wat resulteerde in letsel. Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk geacht, omdat dit niet door andere verklaringen werd ondersteund.
Het hof heeft de mishandeling wettig en overtuigend bewezen verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een geldboete van € 1.000,00. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 300,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij. De vordering tot materiële schadevergoeding is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.