ECLI:NL:GHAMS:2020:2076

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
23-003917-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in het uitgaansleven door het geven van een kopstoot met alternatieve scenario's

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen in 1984, was beschuldigd van mishandeling van de aangever door het geven van een kopstoot op 11 september 2016 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, naast een taakstraf van 120 uren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 juli 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had op mishandeling en dat hij was geduwd door een ander. Het hof heeft echter de verklaring van de aangever en getuige als betrouwbaar beoordeeld, waarbij de aangever verklaarde dat de verdachte hem een kopstoot gaf, wat resulteerde in letsel. Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk geacht, omdat dit niet door andere verklaringen werd ondersteund.

Het hof heeft de mishandeling wettig en overtuigend bewezen verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een geldboete van € 1.000,00. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 300,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij. De vordering tot materiële schadevergoeding is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003917-18
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-186555-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) geven van een (zogenaamde) kopstoot in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op mishandeling.
De verdachte ontkent een kopstoot te hebben gegeven. De verdachte stelt dat hij wilde dat de aangever zijn excuses zou aanbieden voor aangevers gedrag ten opzichte van zijn vriendin. Vervolgens zou de verdachte door een ander zijn geduwd en tegen de aangever zijn aangevallen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever verklaart dat de verdachte hem een kopstoot gaf, zijn tand daardoor afbrak en uit zijn mond viel. Het voorgaande vindt steun in de verklaring van getuige [getuige]. Zij verklaart dat de verdachte zijn hoofd naar achteren haalde en met kracht naar voren bewoog tegen het gezicht van de aangever, waarbij een tand uit de mond van de aangever is geslagen. Van het letsel bevinden zich foto’s in het dossier.
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat de verklaring van getuige [getuige] onbetrouwbaar is en daardoor dient te worden uitgesloten van het bewijs, is die stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van getuige [getuige] niet tot het bewijs te bezigen.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij wilde dat de aangever zijn excuses zou aanbieden vanwege zijn gedrag ten opzichte van de vriendin van de verdachte, acht het hof niet onaannemelijk. Dat de verdachte vervolgens geduwd zou zijn en tegen de aangever is aangevallen, acht het hof geenszins aannemelijk geworden, nu dit buiten de verklaring van de verdachte door geen enkele andere verklaring wordt ondersteund.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 september 2016 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door het geven van een kopstoot tegen het gezicht/hoofd van [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren – indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis – en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken – met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling in het uitgaansleven door de aangever een kopstoot te geven. Het geven van een kopstoot kan ernstige en langdurige gevolgen hebben. Naast het feit dat de aangever letsel heeft bekomen door het handelen van de verdachte, moet het voorval een schokkende ervaring zijn geweest voor omstanders.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 29 juni 2020 is hij in 2013 voor een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld. Gelet daarop is het opleggen van een taakstraf ingevolge artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet mogelijk.
Het hof acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat de verdachte met zijn eigen klusbedrijf inkomsten genereert voor zichzelf en zijn gezin.
Gelet op de draagkracht van de verdachte moet hij in staat worden geacht een geldboete te voldoen.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 Sr, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar van na te melden duur en een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.656,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.294,98, bestaande uit € 994,98 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden voor het gevorderde bedrag van € 300,00. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van de verdachte die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd is betwist en dat dit deel van de vordering het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade van € 994,98 overweegt het hof – in lijn met het standpunt van de raadsman – dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Bij gebreke van een factuur is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij de gevorderde schade daadwerkelijk heeft geleden. De overgelegde bijlage betreft immers slechts een begroting van mogelijk toekomstige schade. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 september 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. G. Oldekamp en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juli 2020.
mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.