ECLI:NL:GHAMS:2020:2062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
23-003340-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake cocaïnebezit en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 september 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 juni 2020 heeft de verdediging betoogd dat de in beslag genomen cocaïne uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat er sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim. De verdediging stelde dat de verbalisant niet bevoegd was om in de tas van de verdachte te kijken, aangezien er op dat moment geen verdenking bestond. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verbalisant niet bevoegd was om in de tas te kijken, het vormverzuim hersteld was omdat er later een verdenking van witwassen was ontstaan door de vondst van contant geld in de kleding van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met de aanpassing dat het strafvorderlijk beslag op de cocaïne werd opgeheven, terwijl het conservatoir beslag in stand bleef. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van de verdachte in het licht van de geldende wetgeving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003340-19
datum uitspraak: 9 juli 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-100301-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof voor overweging 4.4 uit het vonnis de volgende weerlegging van het – tevens in hoger beroep gevoerde – verweer in de plaats zal stellen. Voorts zal het hof het in de onderhavige zaak gelegde beslag op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, opheffen.

Bespreking van het verweer

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de onder de verdachte in beslag genomen cocaïne dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daartoe is aangevoerd dat op het moment dat de verbalisant in de tas keek die in de auto van de verdachte lag jegens hem geen verdenking bestond in de zin van artikel 27 Sv. De verbalisant was niet bevoegd was om in de tas te kijken en de daarin aangetroffen cocaïne is dientengevolge onrechtmatig verkregen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte door het handelen van de verbalisant is aangetast in zijn persoonlijke levenssfeer en dat het hiervoor beschreven vormverzuim ernstig en bovendien structureel van aard is. Alleen met bewijsuitsluiting kan de normerende werking van het Wetboek van Strafvordering worden bewerkstelligd en de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is sprake indien in het voorbereidend onderzoek een strafvorderlijk vormvoorschrift dat ertoe strekt belangen van de verdachte te waarborgen, niet is nageleefd en dat verzuim bovendien onherstelbaar is. Voor de toepassing van bewijsuitsluiting als reactie op het verzuim is eerst aanleiding als het bewijs is verkregen als rechtstreeks gevolg van het vormverzuim en (i) dit een schending oplevert van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, (ii) dit resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een (ander) grondrecht van de verdachte, dan wel (iii) het vormverzuim zo structureel voorkomt dat bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is om de verantwoordelijke autoriteiten aan te sporen dergelijke verzuimen in de toekomst te voorkomen.
Naar het oordeel van het hof was de verbalisant niet bevoegd in de tas van de verdachte te kijken. Er was op dat moment geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit jegens de verdachte. In deze strafrechtelijke context kan evenmin op grond van zaakwaarneming een bevoegdheid worden aangenomen. Aldus is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Het hof overweegt evenwel het volgende. Als sprake is van een vormverzuim dat is hersteld of alsnog kan worden hersteld is artikel 359a Sv niet van toepassing. De vondst van een hoeveelheid contant geld van € 1.761,90 in diverse coupures in de kleding van de verdachte, rechtvaardigde jegens hem zonder meer een verdenking ter zake van witwassen. Indien de verbalisant die de auto van de verdachte naar het bureau reed daarvan op de hoogte was geweest, dan was aan hem op grond van artikel 96b Sv de bevoegdheid toegekomen om de auto van de verdachte ter inbeslagneming te doorzoeken, en derhalve in de zich in deze auto bevindende tas te kijken. Het vormverzuim is, nu de verbalisant achteraf bevoegd was, hersteld. Gelet op het hiervoor overwogene, komt het hof niet toe aan een verdere bespreking van het verweer en wordt dit verweer verworpen.

Beslag

Het onderhavige dossier bevat twee beslaglijsten d.d. 25 juli 2019 – de één kennelijk met betrekking tot strafvorderlijk beslag en de ander met betrekking tot conservatoir beslag – waarop dezelfde goederen staan vermeld, te weten een geldbedrag van € 1.761,90. Het hof zal het strafvorderlijk beslag opheffen. Het conservatoir beslag blijft van rechtswege in stand zodat het hof daaromtrent geen beslissing kan nemen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het strafvorderlijk beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Jurgens en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2020.
=========================================================================
[…]