ECLI:NL:GHAMS:2020:2060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
23-003411-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling tijdens uitgaansgeweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 4 juli 2015 in Purmerend, waarbij hij een drinkglas tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een taakstraf van 100 uur had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 juni 2020 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte meer subsidiair schuldig was aan mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de spijt van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003411-16
datum uitspraak: 9 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-131929-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 juli 2015 in de gemeente Purmerend aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel (blijvende littekens), heeft toegebracht door een of meermalen (met kracht) een (kapot) (drink)glas te duwen/stoten/slaan in/tegen het gezicht van die [slachtoffer].
subsidiairhij op of omstreeks 4 juli 2015 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen (met kracht) een (kapot) (drink)glas heeft geduwd/gestoten/geslagen in/tegen het gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiairhij op of omstreeks 4 juli 2015 in de gemeente Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meermalen (met kracht) een (kapot) (drink)glas te duwen/stoten/slaan in/tegen het gezicht van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsmotivering opneemt en tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter, alsmede tot een andere strafoplegging komt.

Vrijspraak

Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat zijn handelen daarom niet wederrechtelijk was, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde mishandeling.
Oordeel van het hof
Het hof gaat op basis van het dossier en het overige ter terechtzitting verhandelde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 juli 2015 is de verdachte met zijn vriendin ’s avonds naar café [cafe] in Purmerend gegaan om aldaar op het terras wat te drinken met een vriendengroep. Het was die avond druk op het terras. Toen de verdachte drankjes had gehaald voor zichzelf en zijn vriendin en hij bij haar terugkeerde, kwam hij op enig moment in contact met de aangever. De verdachte verklaart daarover later bij de politie dat hij de aangever aansprak en zei: “Jongens doe even rustig”, waarna de aangever hem opzij duwde en de verdachte tegen een bank aangedrukt werd. Volgens de verdachte werd hij toen boos en escaleerde het. De verdachte wilde de aangever weg hebben, in ieder geval weg bij zijn vriendin. Hij duwde aangever weg met zijn linkerhand. De aangever werd erg boos en de verdachte duwde hem vervolgens weg met beide handen. Het glas dat hij in zijn hand had bracht hij naar het gezicht van de aangever en het glas ging daarop stuk tegen het gezicht van de aangever. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met het glas in zijn hand een slaande beweging maakte, hetgeen wordt bevestigd door de verklaringen van de aangever en getuige [getuige].
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed, of een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. De enkele vrees daarvoor is niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op het hiervoor geschetste juridische kader, is het hof van oordeel dat het beroep op noodweer in de onderhavige zaak faalt. Weliswaar heeft de verdediging gesteld dat de verdachte zich slechts wenste te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar uit het verhoor van de verdachte bij de politie blijkt daarover niets anders dan dat de aangever in de ogen van de verdachte een forse jongen was en mede daardoor dreigend op hem over kwam. De aangever heeft de verdachte niet geslagen, zo erkent ook de verdachte. Uit het dossier komt naar voren dat tussen de verdachte en de aangever – over en weer – wat is geduwd en dat de verdachte vervolgens met zijn hand waarin hij het glas vasthad, tegen het gezicht van de aangever heeft geslagen. Zodoende is niet gebleken dat daadwerkelijk sprake is geweest van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel van dreigend gevaar daarvoor, waartegen de verdachte zichzelf moest verdedigen. Uit de zojuist aangehaalde verklaring van de verdachte blijkt hooguit van bij hem bestaande vrees voor een dergelijke aanranding, wat – zoals hiervoor werd uiteengezet – op zich onvoldoende is om een beroep op noodweer te rechtvaardigen.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiairhij omstreeks 4 juli 2015 in de gemeente Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht een drinkglas te slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer].
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur subsidiair 35 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een druk terras de aangever mishandeld door hem met een glas in het gezicht te slaan. De aangever heeft als gevolg hiervan pijn en letsel (waaronder een litteken) in zijn gezicht opgelopen. Dit soort uitgaansgeweld roept gevoelens van onveiligheid en angst op in de samenleving. De verdachte is voorts na de mishandeling van de plaats delict weggerend. Dit alles neemt het hof de verdachte kwalijk.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat na het instellen van hoger beroep bijna drieënhalf jaar is verstreken voordat het dossier bij het hof is binnengekomen, waardoor de redelijke termijn waarbinnen strafzaken dienen te worden berecht – uitgaande van twee jaar per instantie en gerekend vanaf 5 juli 2015, de dag waarop de inleidende dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt – met één jaar is overschreden. Het toepasselijk oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemt in beginsel als gepaste straf voor het onderhavige delict een taakstraf van 120 uur. Gelet evenwel op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn en de verklaring ter terechtzitting in hoger beroep waaruit het hof afleidt dat de verdachte spijt heeft van zijn daad, acht het hof een taakstraf van 50 uur subsidiair 25 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2020.
=========================================================================
[…]