ECLI:NL:GHAMS:2020:203

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
23-003053-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, bedreiging en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is schuldig bevonden aan de vernieling van dakpannen van buurtbewoners, beschadiging van een auto en bedreiging van een buurtbewoner. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en het gedrag van de verdachte. De verdachte heeft zich jarenlang agressief en onvoorspelbaar gedragen, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en een onveilige woonomgeving voor de buurtbewoners. Het hof heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een langdurige klinische opname adviseerden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al onherroepelijk was beslist. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een onvoorwaardelijke straf in het licht van de herhaalde overtredingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003053-18
datum uitspraak: 29 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-083054-18 en 15-113016-18, alsmede 15-114884-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 december 2019 en 15 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarnaast bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Daarnaast heeft hij de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging en de integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 december 2019.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De politierechter heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd aan de verdachte en daarbij bijzondere voorwaarden gesteld. Het hof heeft de noodzaak van eventueel te stellen bijzondere voorwaarden onderzocht. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de meest actuele reclasseringsrapportage van 27 november 2019. Uit dit rapport komt naar voren dat de reclassering van mening is dat een langdurige klinische opname noodzakelijk is, maar dat de verdachte geen medewerking verleent en het bij een eerder geboden kans aan de verdachte al snel misging. De reclassering concludeert dan ook dat zij geen mogelijkheden meer ziet voor reclasseringsinterventies en adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte voor het eerst zijn verslavingsproblematiek heeft onderkend en zich heeft aangemeld bij de verslavingskliniek
Castle Craig. De weg omhoog is ingezet en die positieve ontwikkeling wordt doorbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de raadsman. De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er, in navolging van het verzoek van de reclassering, niet opnieuw bijzondere voorwaarden dienen te worden gesteld, mede omdat de aanmelding bij Castle Craig inmiddels is opgestart.
Met de raadsman en de reclassering acht het hof het niet opportuun om bijzondere voorwaarden te stellen. Daarin ziet het hof aanleiding om af te wijken van de door politierechter opgelegde straf. In afwijking van het standpunt van de raadsman en het vonnis van de politierechter, ziet het hof wel de noodzaak van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voornamelijk verklaard over de impact die onderhavige feiten op zijn eigen leven heeft gehad. De verdachte heeft weinig blijk gegeven van enig besef van de ernst van de situatie en de narigheid die hij bij de buurtbewoners teweeg heeft gebracht. De verdachte heeft de buurt jarenlang geterroriseerd met zijn agressieve en onvoorspelbare gedrag. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van meerdere dakpannen van buurtbewoners, beschadiging van een auto van een buurtbewoner en bedreiging van een buurtbewoner. De verdachte heeft door aldus te handelen gevoelens van angst bij de buurtbewoners veroorzaakt en voor hen een onveilige woonomgeving gecreëerd. Ook heeft de verdachte de benadeelden veel schade en overlast berokkent. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door een politieambtenaar en heeft daarbij geweld gebruikt. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaar erdoor in zijn gezag wordt aangetast. Bovendien getuigt dergelijke gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens de documentatie van de verdachte (welke 29 pagina’s omvat) heeft hij reeds een aanzienlijk aantal kansen gehad en lijkt hij uit eerdere opgelegde straffen geen lering te trekken, wat ook wel volgt uit de recente veroordeling eind 2019 voor bedreiging jegens zijn vader. Gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, de navolgende gevangenisstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 180, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman naar voren gebracht dat de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 11 december jl. reeds heeft beslist op onderhavige vordering. Het is het hof ook gebleken dat de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 11 december jl. reeds onherroepelijk heeft beslist op deze vordering. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 444,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 399,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-083054-18 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 285,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-113016-18 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vordering tenuitvoerlegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-083054-18 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 444,72 (vierhonderdvierenveertig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-083054-18 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 444,72 (vierhonderdvierenveertig euro en tweeënzeventig cent)als vergoeding voor
materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op
8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 april 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-113016-18 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 285,90 (tweehonderdvijfentachtig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-113016-18 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 285,90 (tweehonderdvijfentachtig euro en negentig cent)als vergoeding voor
materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op
5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 juni 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 29 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2018, parketnummer 15-114884-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. M. Jurgens en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 januari 2020.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]