ECLI:NL:GHAMS:2020:202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
23-000518-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een politieambtenaar en bedreiging met een pistoolgebaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen het vonnis niet gehandhaafd. De raadsman heeft verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, maar het hof heeft besloten dat er een rechtens te beschermen belang is bij voortzetting van de behandeling. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak, maar heeft de strafoplegging van de politierechter vernietigd.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, maar het hof oordeelt dat gezien de ernst van de misdrijven, waaronder belediging van een politieambtenaar en bedreiging met een pistoolgebaar, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De verdachte heeft een lange geschiedenis van strafbare feiten en heeft geen lering getrokken uit eerdere straffen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000518-18
datum uitspraak: 29 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-243632-17 en 16-202750-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte medegedeeld dat hij het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2018 niet wil handhaven. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte de bezwaren tegen dit vonnis, die kennelijk bij de verdachte leefden, niet langer handhaaft. De raadsman heeft verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen toepassing van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het is het hof gebleken dat enig rechtens te beschermen belang is gediend met voortzetting van de behandeling van het hoger beroep, waardoor het hof geen aanleiding ziet toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte wordt derhalve niet niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 december 2019 en 15 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen. Daarnaast heeft de
advocaat-generaal toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 december 2019.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaar [verbalisant]. Het hof is van oordeel dat het geen pas geeft dat de verdachte zich op deze manier uitlaat tegen een politieambtenaar. De woorden die door de verdachte zijn toegevoegd aan de politieambtenaar zijn zeer beledigend, denigrerend en zijn geuit in het openbaar ten overstaan van verschillende mensen. De verdachte heeft de politieambtenaar daardoor in zijn eer en goede naam geschaad en zijn gezag ondermijnd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door in de richting van [slachtoffer] opzettelijk dreigend een gebaar te maken alsof hij een pistool vasthield en een schietbeweging maakte. Door aldus te handelen heeft de verdachte een voor het slachtoffer angstige situatie geschapen en haar gevoel van veiligheid aangetast. Dit zijn kwalijke feiten en het hof rekent dit de verdachte dan ook aan.
In afwijking van het standpunt van de raadsman en het vonnis van de politierechter, ziet het hof wel de noodzaak van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van de misdrijven en de omvangrijke documentatie (welke 29 pagina’s omvat) van de verdachte komt geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking. De verdachte heeft blijkens zijn documentatie een aanzienlijk aantal kansen gehad, welke hij telkens niet heeft aangegrepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte voor het eerst zijn verslavingsproblematiek heeft onderkend en zich heeft aangemeld bij de verslavingskliniek Castle Craig. De weg omhoog is ingezet en die positieve ontwikkeling wordt doorbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de raadsman. Het hof deelt die stelling niet, temeer niet nu geen enkele valide onderbouwing daarvoor is aangevoerd. Integendeel, de verdachte lijkt in het geheel geen lering te trekken uit eerder opgelegde straffen, wat ook wel volgt uit de recente veroordeling eind 2019 voor bedreiging jegens zijn vader. Uit het reclasseringsrapport van 16 augustus 2018 volgt verder dat de verdachte een zeer actieve veelpleger is en een ISD-scenario 3 heeft gekregen. Het reclasseringsrapport vermeldt verder:
• Samenhangend beeld
Er is een duidelijk patroon zichtbaar betreffende agressie- of geweldsdelicten wanneer betrokkene onder invloed van middelen verkeert. Daarnaast is er een patroon op het gebied van rijden onder invloed, waaruit blijkt dat betrokkene de ernst van zijn alcoholgebruik onderschat. Betrokkene is van mening dat er geen sprake is van problematisch middelengebruik, maar zegt wel nu in te zien dat hij iets moet veranderen aan zijn gedrag, echter lijkt de ernst ervan niet te beseffen. De kans op recidive wordt hoog geschat, mede vanwege zijn gebrek aan probleembesef. Daarnaast is de kans op letselschade aanwezig, gezien het patroon van rijden onder invloed en eerdere veroordelingen vanwege rijden zonder geldig rijbewijs.
GGZ reclassering Fivoor is van mening dat betrokkene gebaat zou zijn bij een intensieve
behandeling gericht op zijn middelengebruik en agressieproblematiek. Echter staat betrokkene niet open voor een langdurige klinische opname, maar beseft dat diagnostiek gewenst is om een passend plan van aanpak te kunnen opstellen.
In de rapportages van 25 oktober 2019 en 27 november 2019 komt een soortgelijk beeld naar voren. In de rapportage van 27 november 2019 wordt zelfs vermeld dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor reclasseringsinterventies en wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard zich inderdaad niet bereid te verklaren om een klinische behandeling te ondergaan en wenst dat alleen onder zijn voorwaarden te voldoen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook voornamelijk verklaard over de impact die onderhavige feiten op zijn eigen leven heeft gehad. Het hof twijfelt dan ook ernstig aan de soliditeit van de door de verdachte gekozen weg. Het hof ziet gelet op genoemde omstandigheden daarom ook aanleiding om af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De politierechter heeft de proeftijd met één jaar verlengd. Het hof ziet, in navolging van bovenstaande overwegingen, geen aanleiding om de proeftijd te verlengen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2016, parketnummer 16-202750-16, te weten van:
Een gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. M. Jurgens en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 januari 2020.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]