In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal beschuldigingen, maar heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen het vonnis niet gehandhaafd. De raadsman heeft verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, maar het hof heeft besloten dat er een rechtens te beschermen belang is bij voortzetting van de behandeling. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak, maar heeft de strafoplegging van de politierechter vernietigd.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, maar het hof oordeelt dat gezien de ernst van de misdrijven, waaronder belediging van een politieambtenaar en bedreiging met een pistoolgebaar, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De verdachte heeft een lange geschiedenis van strafbare feiten en heeft geen lering getrokken uit eerdere straffen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.