ECLI:NL:GHAMS:2020:2012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
200.260.209/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake faillissement en proceskostenbeveiliging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de curator van [X], die in staat van faillissement is verklaard. De curator, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder een vordering van de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], toegewezen. De curator heeft verzocht om schorsing van de procedure na zijn benoeming als curator op 20 juni 2019. Het hof heeft in eerdere beslissingen de procedure geschorst en de curator in de gelegenheid gesteld om het geding over te nemen. De geïntimeerden hebben een incidentele vordering ingediend, waarin zij zekerheid hebben gevraagd voor de proceskosten, omdat [X] in Irak woont en er geen verdrag met Irak is. De curator heeft verweer gevoerd en betoogd dat hij in Nederland woont en dat de vordering van de geïntimeerden niet kan worden toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de curator als procespartij wordt aangemerkt en er geen noodzaak is voor zekerheidstelling. De geïntimeerden worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata voor een comparitie van partijen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.209/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/276537 / HA ZA 18-475
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2020
inzake
[appellant] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X],
wonend te [woonplaats] (Irak),
kantoorhoudend te [plaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.M.H.J.L. Claus te Heemstede,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam.
Appellant wordt hierna (ook) de curator genoemd en geïntimeerden [geïntimeerden] dan wel ieder afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] .

1.Het geding in hoger beroep

[X] (verder: [X] ) is bij dagvaarding van 20 mei 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 20 februari 2019 onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie en verweerders in reconventie en [X] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. [geïntimeerden] hebben op 23 mei 2019 een anticipatie-exploot uitgebracht.
Bij arrest van 18 juni 2019 (verder: het tussenarrest) heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Voor deze comparitie is nog geen datum bepaald.
Bij H16 formulier van 2 juli 2019 heeft [X] verzocht om schorsing van de procedure, omdat hij op 20 juni 2019 in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van [appellant] tot curator. Bij H16 formulier van 3 juli 2019 heeft [X] het vonnis van faillietverklaring overgelegd.
Bij rolbeslissing van 9 juli 2019 heeft de rolraadsheer beslist dat het geding voor wat betreft de vordering van [geïntimeerden] tot betaling op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) van rechtswege is geschorst en dat het voor wat betreft de vorderingen van [X] (ontbinding en terugbetaling) aan [geïntimeerden] is om desgewenst om schorsing te verzoeken.
Bij H16 formulier van 22 juli 2019 hebben [geïntimeerden] verzocht om schorsing van de procedure wat de vorderingen van [X] betreft, op grond van artikel 27 lid 1 Fw, en verzocht de curator, binnen een door het hof te bepalen termijn, te mogen oproepen tot overneming van het geding.
Bij rolbeslissing van 24 juli 2019 heeft de rolraadsheer [geïntimeerden] in de gelegenheid gesteld de curator op te roepen tot voornoemde overneming van het geding.
Bij akte van 21 oktober 2019 hebben [geïntimeerden] stukken overgelegd, waaruit de oproeping van de curator blijkt.
Bij brief van 21 oktober 2019 heeft de curator meegedeeld dat (lees: hij) de procedure niet zal overnemen en dat [X] de procedure wil voortzetten buiten bezwaar van de boedel.
Bij rolbeslissing van 23 oktober 2019 heeft de rolraadsheer beslist dat [geïntimeerden] te kennen dienen te geven of zij willen voortprocederen buiten bezwaar van de boedel dan wel verzoeken om ontslag van instantie.
Bij akte van 4 november 2019 hebben [geïntimeerden] primair verzocht om ontslag van instantie en gevorderd [X] niet ontvankelijk te verklaren in zijn appel, met veroordeling van [X] in de proceskosten, en subsidiair verzocht om zekerheidsstelling door [X] , kennelijk op de voet van artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Bij H16 formulier van 16 december 2019 heeft de curator te kennen gegeven dat hij het geding overneemt.
Bij H16 formulier van 13 januari 2020 heeft de curator zich verzet tegen het verzoek van [geïntimeerden] tot ontslag van instantie.
Bij H16 formulier van 16 januari 2020 hebben [geïntimeerden] verklaard dat zij hun verzoek tot ontslag van instantie en hun verzoek tot zekerheidstelling door [X] handhaven.
Bij rolbeslissing van 17 januari 2020 heeft de rolraadsheer bepaald dat er onvoldoende grond bestaat voor ontslag van instantie en dat er zal worden voortgeprocedeerd.
Op 24 maart 2020 hebben [geïntimeerden] een conclusie houdende een incidentele vordering strekkende tot zekerheidstelling door [X] voor de proceskosten, met producties, ingediend.
Op 21 april 2020 heeft de curator een conclusie van antwoord in het incident ingediend.
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
[geïntimeerden] hebben incidenteel gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof de curator op de voet van artikel 224 Rv zal bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten ter grootte van een bedrag van € 11.507,-, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht door een depotstorting op een derdengeldrekening van een Nederlandse notaris binnen twee weken na het in dit incident te wijzen arrest op straffe van niet-ontvankelijkheid van de curator in de hoofdzaak, met veroordeling van de curator in de kosten van onderhavige incident.
Bij memorie van antwoord heeft de curator geconcludeerd dat het hof primair de incidentele vordering zal afwijzen, subsidiair het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld zal vaststellen op € 5.000,-, en meer subsidiair het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld zal vaststellen op een zodanig bedrag als het hof juist acht. Alles met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
2.2.
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [geïntimeerden] - kort weergeven - aangevoerd dat [X] woonachtig is in Irak, dat er geen verdrag is met Irak en dat zich evenmin een andere uitzondering voordoet als genoemd in artikel 224 lid 2 Rv.
2.3.
De curator heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen,
omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen en overweegt daartoe als volgt. Omdat [X] bij vonnis van 20 juni 2019 in staat van faillissement is verklaard en de curator het geding heeft overgenomen, is niet [X] , maar de curator als procespartij aan te merken. Nu de curator kantoor houdt in Nederland ( [plaats] ) en het hof daarom niet twijfelt aan de juistheid van diens stelling dat hij in Nederland woonachtig is, is niet voldaan aan de vereisten in artikel 224 Rv en behoeft geen zekerheid te worden gesteld. Daar komt nog bij dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien welk belang [geïntimeerden] bij de onderhavige vordering hebben, omdat bij een eventuele veroordeling van de curator tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] de proceskosten zullen worden aangemerkt als een boedelschuld.
2.5.
[geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de
hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.6.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave van verhinderdata met het oog op de bij het tussenarrest gelaste comparitie van partijen.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 juli 2020 voor opgave verhinderdata van partijen over de periode augustus 2020 tot en met oktober 2020;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en D. Kingma en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.