Uitspraak
wonend te [woonplaats] (Irak),
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de curator van [X], die in staat van faillissement is verklaard. De curator, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder een vordering van de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], toegewezen. De curator heeft verzocht om schorsing van de procedure na zijn benoeming als curator op 20 juni 2019. Het hof heeft in eerdere beslissingen de procedure geschorst en de curator in de gelegenheid gesteld om het geding over te nemen. De geïntimeerden hebben een incidentele vordering ingediend, waarin zij zekerheid hebben gevraagd voor de proceskosten, omdat [X] in Irak woont en er geen verdrag met Irak is. De curator heeft verweer gevoerd en betoogd dat hij in Nederland woont en dat de vordering van de geïntimeerden niet kan worden toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de curator als procespartij wordt aangemerkt en er geen noodzaak is voor zekerheidstelling. De geïntimeerden worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata voor een comparitie van partijen.