ECLI:NL:GHAMS:2020:1949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
23-001195-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van geweldpleging met tegenstrijdige verklaringen van aangevers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van geweldpleging, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 februari 2017 in Halfweg en Spaarnwoude, waarbij de verdachte betrokken was bij een ruzie tussen twee andere personen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een van de betrokkenen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en niet betrouwbaar, waardoor het hof niet kon vaststellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde handelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001195-19
datum uitspraak: 30 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-800088-17 tegen
[Verdachte],
geboren te Amsterdam op [Geboortedatum] 1996,
adres: [Adres 1] Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van het aan hem onder 2 en 3 tenlaste- gelegde. Blijkens de akte rechtsmiddel van 26 maart 2019 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voornoemde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 19 februari 2017 te Halfweg en/of Spaarnwoude, gemeente Haarlemmerliede Ca, aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rib, een gebroken arm en/of een afgebroken tand, heeft toegebracht door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor hij op de grond is gevallen en/of een of meerdere malen op/tegen zijn lichaam te schoppen en/of trappen en/of (vervolgens) een of meerdere malen op/tegen het gezicht te slaan;
subsidiairhij op of omstreeks 19 februari 2017 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede Ca, openlijk, te weten, [Adres 2] in recreatiegebied Spaarnwoude, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [Slachtoffer] door een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor hij op de grond is gevallen en/of een of meerdere malen op/tegen zijn lichaam te schoppen en/of te trappen en/of (vervolgens) een of meerdere malen op/tegen zijn gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte niet meer heeft willen doen dan een uit de hand gelopen ruzie tussen de medeverdachte [persoon 1] en aangever A. [persoon 2] sussen. Hij heeft geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het op [persoon 2] toegepaste geweld geleverd en uit de bewijsmiddelen volgt onvoldoende overtuigend dat hij opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 19 februari 2017 heeft een flinke ruzie plaatsgevonden tussen aangever A. [persoon 2] en zijn vriend [persoon 3] enerzijds en medeverdachte [persoon 1] anderzijds, omdat laatstgenoemde dacht dat [persoon 2] en [persoon 3] zijn vriendin hadden lastig gevallen. Daarbij is het in Halfweg en Spaarnwoude tot een treffen tussen die drie gekomen. Het hof neemt als vaststaand aan dat [persoon 1] daarbij ernstig letsel aan [persoon 2] heeft toegebracht. De verdachte – een vriend van [persoon 1] – is bij dit alles doorlopend aanwezig geweest. De vraag ligt voor of hij bij het incident een laakbare rol heeft gespeeld op de wijze als onder 1 ten laste is gelegd.
Het onder 1 primair tenlastegelegde verwijt houdt, kort gezegd, in dat de verdachte als pleger aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dat hij hiervoor
alsmedeplegerverantwoordelijk kan worden gehouden, wordt hem niet (mede) verweten. Nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit volgt dat [persoon 2] door toedoen van (alleen) de verdachte (zwaar) lichamelijk letsel heeft bekomen, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Dan resteert de vraag of de verdachte zich jegens [persoon 2] schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Bij het vaststellen van de in dat verband relevante feiten kunnen de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] naar het oordeel van het hof niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen. Er bestaan namelijk op (zeer) essentiële onderdelen (grote) verschillen tussen de verklaringen die deze twee getuigen hebben afgelegd, zowel onderling als ten opzichte van elkaar. Deze discrepanties zijn van dien aard dat het hof daaraan niet voorbij kan gaan. Daarbij komt dat deze getuigen, naar achteraf is gebleken, op diverse punten aantoonbaar in strijd met de waarheid hebben verklaard.
De verdachte is in de verschillende stadia van de strafprocedure daarentegen consequent in zijn verklaringen geweest. Zijn lezing houdt in dat hij in Spaarnwoude op enig moment [persoon 1] en [persoon 2] , die toen in gevecht waren, uit elkaar heeft gehaald en dat hij vervolgens, om te voorkomen dat het geweld tussen [persoon 1] en [persoon 2] opnieuw zou escaleren omdat [persoon 2] bleef schreeuwen en schelden, aan laatstgenoemde met de vlakke hand één klap in het gezicht heeft gegeven. Het hof begrijpt dit handelen van de verdachte zo dat hij [persoon 2] ‘bij zinnen’ heeft willen brengen teneinde te voorkomen dat de situatie (opnieuw) uit de hand zou lopen. Deze lezing strookt in zoverre met hetgeen [persoon 3] heeft verklaard, dat volgens hem de verdachte, nadat [persoon 1] [persoon 2] had geslagen, tussenbeide is gekomen om hen uit elkaar te halen. Gelet op deze overeenkomst kan de lezing van de verdachte naar het oordeel van het hof niet voor onaannemelijk worden gehouden. Daarvan uitgaande, heeft hij bij het geven van die klap geen opzet gehad op (nauwe en bewuste) samenwerking met [persoon 1] en heeft hij niet op die manier noch anderszins aan het door [persoon 1] toegepaste geweld een (significante) bijdrage geleverd of willen leveren. De omstandigheid dat de verdachte daarbij aanwezig is geweest en niet (op andere wijze) heeft ingegrepen, is daarvoor niet toereikend. Daarom moet de verdachte ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij A. [persoon 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.385,00, bestaande uit een bedrag van € 585,00 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 2.800,00 als vergoeding van immateriële schade. Voorts is een bedrag van € 922,00 ter vergoeding van proceskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.135,00. Daarnaast zijn de gevorderde proceskosten volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, alsmede over de proceskosten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.135,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is, gelet op de bepleite integrale vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij A. [persoon 2]
Verklaart de benadeelde partij A. [persoon 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2020.
mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]