ECLI:NL:GHAMS:2020:1947

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
23-003607-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot medeplegen woninginbraak met inconsistentie in verklaringen van verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot woninginbraak. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar dit vonnis werd in hoger beroep vernietigd en de verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren opgelegd. De Hoge Raad vernietigde dit arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling. Tijdens de zitting op 26 juni 2020 werd vastgesteld dat de verdachte op 5 februari 2016 samen met een medeverdachte had geprobeerd in te breken in een woning in Amsterdam. De verdachte had inconsistent verklaard over zijn rol in het delict, wat het hof als bewijs voor zijn betrokkenheid beschouwde. Het hof oordeelde dat de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden voldoende bewijs bood voor de poging tot inbraak. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer en achtte de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De straf werd bepaald op een taakstraf van 180 uren, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals het beperkte verstandelijk vermogen van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003607-18
datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 9 oktober 2018 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684055-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 8 februari 2017 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 9 oktober 2018 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen een of meer geldbedrag(en) en/of goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot een of meer voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (door middel van de zogenaamde 'kerntrekmethode') een (cilinder)slot aan/van een (toegangs)deur van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of geforceerd en/of verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd omdat het hof een ter zitting in hoger beroep gevoerd verweer en een voorwaardelijk getuigenverzoek zal bespreken, en tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat het tenlastegelegde medeplegen niet kan worden bewezenverklaard. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte enige rol heeft gehad in de uitvoering van het delict en/of opzet heeft gehad op de ondersteuning van het delict nu de wetenschap daartoe ontbreekt. Hij ging mee met zijn vriend Soufyan [medeverdachte], de medeverdachte in deze zaak, en heeft niet geweten wat die van plan was te doen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op vrijdagochtend 5 februari 2016 is geprobeerd om in te breken in de woning op de [adres 2] door het cilinderslot op de deur te forceren. De zoon van de aangever, die op dat moment in de woning aanwezig was, belde om 11.07 uur naar de alarmcentrale en om 11.09 uur kwamen twee verbalisanten ter plaatse. Daar zagen de verbalisanten twee mannen met een versnelde looppas de trap van het portiek van de woning afkomen. Na oogcontact te hebben gemaakt met de verbalisanten, renden de verdachten weg. Na een achtervolging werden de twee mannen, die verdachte en medeverdachte bleken te zijn, aangehouden.
Bij de politie en tijdens de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte niets willen verklaren met betrekking tot zijn eventuele betrokkenheid. Tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep d.d. 26 juni 2020 verklaarde verdachte aanvankelijk dat hij niet van de trap kwam aflopen maar dat hij beneden stond te wachten op de medeverdachte die op dat adres iets moest doen. Later tijdens diezelfde inhoudelijke behandeling verklaarde hij toch dat hij op een gegeven moment de trap half opliep om te kijken wat er gebeurde, en dat hij inderdaad van de trap kwam afgelopen toen de politie kwam. Hij zou toen zijn gaan rennen omdat de medeverdachte dat ook deed en hij niemand in de problemen wilde brengen.
Het hof overweegt als volgt.
Het cilinderslot van de woning was geforceerd en onbruikbaar gemaakt. De politie was zeer snel, twee minuten na de melding, ter plaatse en zag twee mannen waaronder verdachte, het portiek uitkomen en wegrennen zodra zij de politie zagen. Zij probeerden zich voor de verbalisanten te verstoppen, maar uiteindelijk werden ze allebei aangehouden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden is dit in beginsel voldoende voor het bewijs dat verdachte en zijn medeverdachte de poging tot woninginbraak hebben gepleegd. De omstandigheid dat geen gereedschap is aangetroffen, maakt dat niet anders. De vraag die nu voorligt is, of de door verdachte afgelegde verklaring voor dit een en ander tot een andere conclusie moet leiden. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend in verband met het volgende.
Verdachte heeft niet consistent verklaard: hij heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht, heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2017 verklaard dat hij gewoon daar in de buurt liep en niet aan het rennen was, en heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020 weer anders verklaard, zoals hiervoor samengevat. Verdachte heeft zijn verklaring bij die laatste gelegenheid nog aangepast op vragen die hem werden gesteld. Onder deze omstandigheden staat voor het hof vast dat verdachte één van de personen was die de poging tot inbraak pleegde en dat verdachte’s verklaring voor zijn aanwezigheid ter plaatse als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Dit wordt niet anders door de beneden gemiddelde intelligentie van verdachte. Daarmee is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en diens mededader voldoende is komen vast te staan.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van medeverdachte [medeverdachte] voor het geval het hof de verdediging niet volgt in het door de verdediging geschetste alternatieve scenario. Tot dusver heeft [medeverdachte] altijd gezwegen, maar hij is de enige die het alternatieve scenario van de verdachte zou kunnen bevestigen of ontkrachten.
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de medeverdachte [medeverdachte] wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Tot op heden heeft de medeverdachte altijd gezwegen met betrekking tot het ten laste gelegde feit. Door de verdediging is onvoldoende onderbouwd waarom daarin nu verandering zal zijn gekomen en op grond waarvan het alsnog horen van de medeverdachte noodzakelijk is. De enkele geopperde omstandigheid dat hij mogelijk nu wel de verklaring van verdachte kan ontkrachten of bevestigen is daartoe niet voldoende.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] weg te nemen een of meer geldbedragen en/of goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader, naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader een cilinderslot van een toegangsdeur van voornoemde woning hebben geforceerd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en het beperkt verstandelijk vermogen van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot diefstal met braak in een woning. Zij hebben getracht het cilinderslot van de deur van een woning te forceren. Op dat moment bevond de 15-jarige zoon van aangever zich in de woning. Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn mededader inbreuk gemaakt op de veilige omgeving die een woning geacht wordt te zijn en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de bewoners, met name bij de 15-jarige jongen. Daarnaast veroorzaken zulke delicten gevoelens van angst, en meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juni 2020 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof het tijdsverloop in deze zaak in acht, waardoor een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd door de advocaat-generaal niet meer nodig is.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon (Nokia) zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – bepalen dat deze aan de verdachte wordt teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Telefoontoestel Kl: zwart NOKIA 5132598.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier en mr. N. van den Wijngaart en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van drs. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
mr. N. van den Wijngaart is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]