In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld, ook tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan zes weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsman pleitte voor strafvermindering, stellende dat er onvoldoende grond was voor het binnentreden in de woning van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat er voldoende verdenking was om de woning te betreden, gezien de omstandigheden en de informatie die de politie had.
De verdachte was in het bezit van een grote hoeveelheid hennepplanten, wat bijdroeg aan de instandhouding van de softdrugsmarkt. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen en heeft uiteindelijk de gevangenisstraf vastgesteld op twaalf weken, met een voorwaardelijk deel van zes weken en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met drie rechters en een griffier aanwezig.