ECLI:NL:GHAMS:2020:1945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
23-001433-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep en de rechtmatigheid van het binnentreden in een woning in verband met de aanwezigheid van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld, ook tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan zes weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsman pleitte voor strafvermindering, stellende dat er onvoldoende grond was voor het binnentreden in de woning van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat er voldoende verdenking was om de woning te betreden, gezien de omstandigheden en de informatie die de politie had.

De verdachte was in het bezit van een grote hoeveelheid hennepplanten, wat bijdroeg aan de instandhouding van de softdrugsmarkt. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen en heeft uiteindelijk de gevangenisstraf vastgesteld op twaalf weken, met een voorwaardelijk deel van zes weken en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met drie rechters en een griffier aanwezig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001433-18
datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-046631-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – die in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Strafrecht – en de daartoe gegeven motivering. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft gepleit om in het geval van strafoplegging de straf te matigen vanwege de omstandigheid dat er onvoldoende grond was om de woning binnen te treden. De verdenking om op grond van de Opiumwet binnen te treden op het adres waar de verdachte en de medeverdachte zijn aangehouden, was volgens de raadsman onvoldoende. De raadsman heeft geconcludeerd dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Sv hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op dinsdag 6 maart 2018 omstreeks 04:32 uur kregen verbalisanten de melding om te gaan naar de woning aan de [adres 2] omdat daar 10-15 personen de woning zouden betreden. De melders hadden gezien dat de mannen met tassen de woning betraden. Ter plaatse constateren de verbalisanten braakschade en de voordeur was vernield. Bekend was dat de week ervoor iets soortgelijks was voorgevallen en dat die mannen gerelateerd konden worden aan hennepkwekerijen. Met toestemming van de Officier van Justitie is hierop op verdenking van overtreding van de Opiumwet de woning betreden.
Het hof is van oordeel dat gelet op de door de politie aangetroffen situatie in combinatie met de overige bekende informatie er voldoende gronden waren om te concluderen tot een verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning en binnen te treden in de woning. Het verweer wordt verworpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid – 634 stuks – hennepplanten. De aangetroffen kwekerij zag er naar uiterlijke verschijningsvormen professioneel uit. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. Het hof rekent de verdachte dit feit aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juni 2020 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van drs. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
mr. Van Heffen is buiten staat dit arrest te ondertekenen