In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 11 juni 2015 in Barsingerhorn. De verdachte was kort na het rijden in zijn woning aangehouden door de politie, na een melding van een buurvrouw over zijn rijgedrag. De ademanalyse toonde een alcoholgehalte van 925 microgram per liter uitgeademde lucht aan, wat aanzienlijk hoger is dan de wettelijke limiet.
De verdediging stelde een alternatief scenario voor, waarin de verdachte pas na thuiskomst alcohol had gedronken, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. De verklaringen van de buurvrouw en de vriendin van de verdachte, die beiden opmerkten dat de verdachte onder invloed was bij thuiskomst, werden als betrouwbaar beschouwd. Het hof concludeerde dat het alcoholgehalte in de adem van de verdachte was veroorzaakt door alcoholconsumptie vóór zijn thuiskomst.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn beperkte financiële draagkracht. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.