ECLI:NL:GHAMS:2020:1938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
23-000412-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed met niet aannemelijk alternatief scenario

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 11 juni 2015 in Barsingerhorn. De verdachte was kort na het rijden in zijn woning aangehouden door de politie, na een melding van een buurvrouw over zijn rijgedrag. De ademanalyse toonde een alcoholgehalte van 925 microgram per liter uitgeademde lucht aan, wat aanzienlijk hoger is dan de wettelijke limiet.

De verdediging stelde een alternatief scenario voor, waarin de verdachte pas na thuiskomst alcohol had gedronken, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. De verklaringen van de buurvrouw en de vriendin van de verdachte, die beiden opmerkten dat de verdachte onder invloed was bij thuiskomst, werden als betrouwbaar beschouwd. Het hof concludeerde dat het alcoholgehalte in de adem van de verdachte was veroorzaakt door alcoholconsumptie vóór zijn thuiskomst.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn beperkte financiële draagkracht. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000412-18
datum uitspraak: 25 juni 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-114209-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 11 juni 2015 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 925 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiairhij op of omstreeks 11 juni 2015 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist over redelijkerwijs moest vermoeden, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – tot een bewezenverklaring komt.

Bewijsverweer

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het primair tenlastegelegde een alternatief scenario geschetst ten aanzien van het tijdstip van zijn alcoholinname: de verdachte zou (pas) na thuiskomst een aantal glazen Vieux-cola hebben gedronken, hetgeen de hoge uitslag van de ademanalyse verklaart. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit scenario niet kan worden uitgesloten vanwege onder meer het tijdsverloop tussen de thuiskomst van de verdachte en de aankomst van de politie ter plaatse, en de verklaringen van de partner en de dochter van de verdachte, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 11 juni 2015 in Barsingerhorn in zijn auto naar huis gereden. De politie is ter plaatse gekomen na een melding van een buurvrouw over het rijgedrag van de verdachte. De verdachte is na een blaastest aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. De ademanalyse op het politiebureau gaf als resultaat een alcoholgehalte van 925 microgram per liter uitgeademde lucht.
Het hof acht het scenario dat de verdachte na thuiskomst alcohol is gaan drinken en dat die alcoholconsumptie het hoge alcoholgehalte in zijn adem verklaart, in het geheel niet aannemelijk. De politie was die avond om 19.14 uur ter plaatse in de woning van de verdachte, een half uur nadat een buurvrouw hem had zien thuiskomen. Deze buurvrouw, [naam 1], zag de verdachte rond 18.45 uur met zijn auto in de bocht van de weg over het gras rijden, zij zag dat hij moeite had met het besturen en parkeren van zijn auto en, toen hij was uitgestapt, dat hij moeite had zijn evenwicht te bewaren en met een hand de auto vasthield. Anders dan de raadsvrouw (overigens ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde) heeft betoogd, heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1].
De vriendin van de verdachte, [naam 2], heeft op diezelfde dag, 11 juni 2015, verklaard dat zij aan de loop, de houding en de blik van de verdachte toen hij thuis kwam, zag dat hij onder invloed was van alcohol. Zij heeft ook verklaard niet te hebben gezien dat de verdachte alcohol dronk na zijn thuiskomst en voordat de politie kwam. Op de plek waar de verdachte zat in de woonkamer stond geen alcoholhoudende drank.
Gelet in het bijzonder op de verklaringen van [naam 1] en [naam 2], op de korte tijdspanne tussen de thuiskomst van de verdachte en de aankomst van de politie – die moeilijk te verenigen is met een alcoholinname die leidt tot het eerdergenoemde hoge alcoholgehalte – en de omstandigheid dat de verdachte niet meteen na de blaastest en/of bij gelegenheid van zijn aanhouding, maar pas onderweg naar het politiebureau opmerkte dat hij thuis alcohol had gedronken, neemt het hof aan dat het geconstateerde alcoholgehalte door vóór de thuiskomst van de verdachte genuttigde consumpties is teweeggebracht.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2015 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 925 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met aftrek.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het late tijdstip (in de procedure) waarop wijziging van de tenlastelegging is gevorderd, de omstandigheid dat de rechtspraak ten aanzien van de verdachte achter de feiten aan loopt en het gegeven dat de verdachte kosten heeft gemaakt in verband met deze (straf)zaak. Tevens heeft zij verzocht rekening te houden met de beperkte financiële draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de beperkte financiële draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank verkeerde. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2020 heeft hij eerder onder invloed van alcohol gereden.
Op grond van het voorgaande is oplegging van de gevorderde taakstraf alleszins gerechtvaardigd. Dat geldt ook voor de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid. Een gedeelte van zes maanden (zoals gevorderd) zal in onvoorwaardelijke vorm worden opgelegd. Daarnaast acht het hof het nodig een (extra) gedeelte in voorwaardelijke vorm op te leggen, nu de verdachte – naar zijn raadsvrouw ter terechtzitting heeft medegedeeld – nog steeds kampt met een alcoholverslaving.
Het hof overweegt verder dat, zoals is betoogd door de raadsvrouw, in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM – welke termijn is aangevangen op 26 februari 2018, toen de aanzegging van het hoger beroep van de officier van justitie aan de verdachte werd betekend – met vier maanden is overschreden. Het hof ziet hierin aanleiding het voorwaardelijke deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid met drie maanden te verminderen.
In hetgeen de raadvrouw verder heeft aangevoerd, voor zover relevant, ziet het hof geen aanleiding tot een anders strafoplegging te komen, Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2020.
Mr. Van Ginhoven en mr. Cox zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]