Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
En nu ik …!”,welk programma bestemd is voor kinderen die te maken hebben gehad met heftige ruzie thuis. [geïntimeerde] heeft deelgenomen aan een parallel programma.
3.Beoordeling
in conventiezakelijk weergegeven, (i) aan [appellant] een gebod opgelegd om medewerking te verlenen aan het aanvragen van medehuurderschap van [geïntimeerde] , (ii) bepaald dat bij gebreke van die medewerking het vonnis in de plaats treedt van de door [appellant] te verrichten rechtshandelingen met betrekking tot de aanvraag van medehuurderschap, (iii) bepaald dat [geïntimeerde] , als zij als medehuurder wordt geaccepteerd, voorlopig gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning met inboedel, en (iv) [appellant] bevolen binnen 14 dagen na ontvangst van het bericht van medehuurderschap de woning te verlaten. De voorzieningenrechter heeft aan deze oordelen in de kern het volgende ten grondslag gelegd. De relatie tussen partijen is geëindigd en zij zijn het er over eens dat hun samenleving niet veel langer houdbaar is wegens oplopende spanningen. Eén van hen zal de woning moeten verlaten. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat Stadgenoot [geïntimeerde] niet als medehuurder zal accepteren. Partijen voeren al sinds 2015 een gemeenschappelijke huishouding en het feit dat alleen [appellant] huurrechten heeft, lijkt geen weloverwogen keuze en is onvoldoende om de te nemen beslissing met betrekking tot het voorlopig gebruik van de woning hierop te baseren. Voor het antwoord op de vraag wie van partijen daarbij het grootste belang heeft, is doorslaggevend dat [geïntimeerde] het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent. Het ligt voor de hand dat zij de kinderen niet bij [appellant] wil laten wonen voor het geval hij de woning mag blijven gebruiken. Het is van groot belang voor de kinderen dat zij niet onnodig worden belast met een verhuizing uit een vertrouwde omgeving. De voorzieningenrechter heeft
in reconventiede vorderingen van [appellant] die er toe strekken [geïntimeerde] te veroordelen de woning te verlaten, afgewezen, gezien het oordeel in conventie. De vordering in reconventie tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling heeft de voorzieningenrechter eveneens afgewezen omdat onduidelijk is waar [appellant] zal komen te verblijven en of hij de kinderen daar kan ontvangen. Partijen zullen in onderling overleg moeten kijken wanneer omgang mogelijk is, aldus de voorzieningenrechter.
grieven 1 en 2zien op de overwegingen van de voorzieningenrechter met betrekking tot het mogelijk medehuurderschap van [geïntimeerde] . [appellant] heeft daarbij gewezen op artikel 7:267 BW waarin uitdrukkelijk staat opgenomen dat een verzoek om medehuurderschap gezamenlijk moet worden gedaan. Ook heeft hij gesteld dat het een bewuste keuze is geweest om de huurovereenkomst alleen op naam van [appellant] te zetten. Hij heeft zich altijd actief tegen medehuur verzet en alleen de huur betaald. Van een duurzame gemeenschappelijke huishouding is geen sprake omdat [geïntimeerde] vóór april 2018 illegaal in Nederland verbleef. Een en ander brengt mee dat op voorhand niet vast staat dat medehuurderschap zal worden toegekend.
grieven 3 en 4(nader toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep) heeft [appellant] aan de orde gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat [geïntimeerde] het grootste belang heeft bij het gebruik van de woning en dat daarbij doorslaggevend is geacht dat [geïntimeerde] het gezag over de kinderen uitoefent. Volgens [appellant] is zijn belang bij het uitsluitend recht op verblijf in de woning zeer zwaarwegend gezien zijn ernstige psychosociale problematiek die mede zijn oorzaak vindt in trauma’s uit het verleden, waarin hij, voordat hij uit Afghanistan vertrok en in Nederland asiel aanvroeg, huis en haard is kwijtgeraakt. Sinds 26 november 2019 verblijft hij niet meer in de woning. Aanvankelijk kreeg hij onderdak bij zijn moeder, maar zij is onlangs overleden. De afgelopen tijd verblijft hij deels bij vrienden of familie en deels op straat. Dat leven valt hem zeer zwaar. Voorts heeft hij gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die hem kunnen verplichten om mee te werken aan het delen of overdragen van huurrechten. In dat verband heeft hij gewezen op artikel 1 lid 1 Eerste protocol van het EVRM, waarin ongestoord genot van het huurrecht wordt beschermd. Het feit dat alleen [geïntimeerde] het gezag over de kinderen uitoefent is onvoldoende zwaarwegend om het gebruik van de woning uitsluitend aan [geïntimeerde] toe te kennen, gezien de substantiële bijdrage die hij in de opvoeding en verzorging van de kinderen heeft geleverd. Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens [appellant] toegelicht dat hij (nog) geen verzoek heeft ingediend partijen gezamenlijk met het gezag te belasten omdat hij de kansen voor [geïntimeerde] om met urgentie een woning voor haar en de kinderen toegewezen te krijgen groter acht als zij alleen met het ouderlijk gezag is belast. Hij verwacht dat op basis van de huidige urgentieregels die de gemeente Amsterdam hanteert en het beleid van deze gemeente om zo veel mogelijk te voorkomen dat een gezin met kinderen op straat moet leven, op korte termijn een woning voor [geïntimeerde] beschikbaar zal komen. Als [geïntimeerde] wordt verplicht de woning te verlaten en hij in de woning mag verblijven, zullen beiden, gezien deze verwachting, binnen afzienbare tijd over woonruimte kunnen beschikken. Het belang van [appellant] bij de woning weegt derhalve zwaarder dan het belang van [geïntimeerde] , aldus nog steeds [appellant] .
grief 6heeft [appellant] gesteld dat de beslissing van de voorzieningenrechter leidt tot een definitieve en constitutieve beslissing met betrekking tot het medehuurderschap van [geïntimeerde] . Terugkeer naar de woning is voor hem illusoir.
grief 5. Hierin heeft [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling heeft afgewezen. Daarbij heeft hij gesteld dat [geïntimeerde] weigert mee te werken aan een redelijke vrijwillige omgangregeling.