ECLI:NL:GHAMS:2020:192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
200.270.751/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en huiselijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [A], [B] en [C]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland geappelleerd, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De vader was geschorst uit voorlopige hechtenis, wat de aanleiding voor de uithuisplaatsing had doen vervallen, en hij verzocht om de kinderen terug te plaatsen bij hem of in een netwerkgezin bij zijn zus. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich hiertegen en stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische toestand van de moeder, die lijdt aan PTSS als gevolg van huiselijk geweld, en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. Het hof concludeerde dat de gronden voor de uithuisplaatsing zowel ten tijde van de eerdere beschikkingen als op het moment van de uitspraak aanwezig waren. De kinderen vertoonden na de uithuisplaatsing verbeterd gedrag, en het hof oordeelde dat het in hun belang was om in de huidige pleeggezinnen te blijven, waar een neutrale setting kon worden geboden voor verder onderzoek naar de opvoedvaardigheden van beide ouders. De verzoeken van de vader werden afgewezen en de eerdere beschikkingen werden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.270.751/01
zaaknummers rechtbank: C/15/295217/JU RK 19-2045,
C/15/295486/JU RK 19-2104 en C/15/295334/JU RK 19-2072
beschikking van de meervoudige kamer van 21 januari 2020 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
tegen
1.) Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad
en
2.) de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [A] ;
- de hierna te noemen minderjarige [B] ;
- de hierna te noemen minderjarige [C] ;
- [de moeder] (verder te noemen: de moeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 5 november 2019, 7 november 2019 en 3 december 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 15 december 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
5 november 2019, 7 november 2019 en 3 december 2019.
2.2
De raad heeft op 14 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 13 januari 2020 met bijlagen, inhoudende een aanvullend beroepschrift met producties;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 14 januari 2020 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 januari 2020 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de moeder, bijgestaan door mr. T.J.E. op de Weegh;
- [tante] , zijnde tante vaderszijde.
2.6
Aan partijen is ter zitting meegedeeld dat, gelet op het spoedeisend belang, de uitspraak wordt bepaald op 21 januari 2020, in de vorm van een verkorte beschikking waarvan de motivering later nader uitgewerkt zal worden.
2.7
Deze beschikking is de uitwerking van voornoemde verkorte beschikking.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 29 maart 2019 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind A] ), [in] 2014 te
[geboorteplaats] ;
- [B] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2016 te [geboorteplaats] en
- [C] (hierna te noemen: [kind C] ), [in] 2017 te [geboorteplaats] ,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader oefent sinds 13 februari 2019 het eenhoofdig gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 13 februari 2019 is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken waarbij – onder meer – het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de kinderen is beëindigd en de vader alleen is belast met het gezag over de kinderen. Tevens is bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In dit ouderschapsplan is – onder meer – bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking bij dit hof voor zover het betreft de voorziening in het gezag en de opname in de beschikking van het ouderschapsplan. Tevens heeft zij verzocht de werking van deze beschikking te schorsen.
3.3
Bij tussenbeschikking van dit hof van 25 juni 2019 is een raadsonderzoek gelast naar het gezag, de hoofdverblijfplaats alsmede de zorgregeling. Daartoe is de zaak pro forma aangehouden tot zondag 26 januari 2020.
3.4
Bij beschikking van dit hof van 17 september 2019 is het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van voornoemde beschikking van de rechtbank van 13 februari 2019 afgewezen.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 oktober 2019 zijn de kinderen op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 oktober 2019 voor de duur van drie maanden en is met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een crisisopvang, te weten in een netwerkgezin, met ingang van
28 oktober 2019 voor de duur van vier weken.
Het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden alsmede het verzoek om aansluitend aan de spoedmachtiging uithuisplaatsing een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2019 is op verzoek van de GI met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken tot 3 december 2019.
Bij de bestreden beschikking van 7 november 2019 zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 november 2019 tot 7 november 2020 en is, met wijziging in zoverre van de beschikkingen van 28 oktober 2019 en 5 november 2019, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 november 2019 voor de duur van vier weken, dan wel een netwerkgezin zodra de GI heeft vast kunnen stellen dat de veiligheid van de kinderen aldaar gewaarborgd is. Voorts is het verzoek van de raad voor het meer verzochte aangehouden tot de zitting van 3 december 2019.
Bij de bestreden beschikking van 3 december 2019 is op verzoek van de raad een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg dan wel een netwerkpleeggezin zodra de GI heeft kunnen vaststellen dat de veiligheid aldaar voldoende gewaarborgd is, tot 28 januari 2020.
4.2
De vader verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van de raad en de GI tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen en subsidiair deze in ieder geval af te wijzen voor zover deze machtiging ziet op de plaatsing in een (neutrale) voorziening voor pleegzorg (dan wel die machtiging met onmiddellijke ingang te beëindigen) en expliciet toe te wijzen dat de machtiging uithuisplaatsing geldt voor een netwerkgezin, te weten het gezin van tante vaderszijde (zijn zus).
4.3
De raad verzoekt het beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen. Naar het hof begrijpt verzoekt ook de GI de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of er ten tijde van de bestreden beschikkingen gronden aanwezig waren voor verlening van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
De periode waarvoor de bij beschikking van 5 november 2019 afgegeven en bij beschikking van 7 november 2019 gewijzigde spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 3 december 2019 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 5 november 2019 tot
3 december 2019 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4
De vader betoogt primair dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte is afgegeven en dat het het meest in het belang is van de kinderen als zij weer bij de vader terug worden geplaatst. Daartoe voert hij – onder meer – het navolgende aan. Nu de vader is geschorst uit voorlopige hechtenis, is de directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van de kinderen komen te vervallen. Ten aanzien van zijn opvoedvaardigheden, wijst de vader erop dat Ambulante Spoedhulp in maart van 2019 vier weken intensief in de thuissituatie bij hem heeft geobserveerd en dat er toen geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Ook andere informanten, als school en consultatiebureau, melden geen zorgen over zijn opvoedvaardigheden. De vader vindt het kwalijk dat het standpunt van de moeder dat zij een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) heeft als gevolg van structurele mishandeling door de vader en jarenlange angst, voor waar wordt aangenomen. Ten onrechte is niet meegewogen dat de moeder al lange tijd behandeling had voor (andere) psychische klachten. Voor vluchtgevaar hoeft niet te worden gevreesd. De vader is thans geschorst onder voorwaarden, waaronder een locatieverbod met elektronische controle. Voorts is hij in de zomer van 2019 met de kinderen op vakantie geweest in het buitenland en gewoon teruggekeerd. De door de politie op zijn laptop en telefoon aangetroffen zoektermen hadden te maken met het schorsingsverzoek dat de moeder heeft gedaan in het kader van de hoger beroepsprocedure van de zaak met betrekking tot het gezag.
Subsidiair verzoekt de vader dat de kinderen tezamen bij zijn zus worden geplaatst. Dit is in het belang van de kinderen omdat zij die plek al kennen, daar bij elkaar kunnen zijn en daar vertrouwd zijn. Zowel de vader als zijn zus zullen nimmer contact(herstel) tussen de moeder en de kinderen in de weg staan.
5.5
De raad stelt zich op het standpunt dat zowel de spoedmachtiging uithuisplaatsing als de machtiging uithuisplaatsing terecht en op juiste gronden zijn afgegeven en dat deze terecht is gegeven voor plaatsing in een voorziening voor pleegzorg dan wel een netwerkpleeggezin zodra de veiligheid van de kinderen aldaar volgens de GI gewaarborgd is. Daartoe voert de raad – onder meer – het navolgende aan. Het is in het belang van de ontwikkeling van de
kinderen dat er eerst een zorgvuldige beoordeling wordt gemaakt van de opvoedvaardigheden van zowel de vader als de moeder alsmede van de mogelijkheden die er zijn binnen het netwerk – waaronder een plaatsing van de kinderen bij tante vaderszijde - alvorens de kinderen (nogmaals) te verplaatsen. Dit wordt momenteel onderzocht door Parlan. De raad twijfelt aan de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen op het moment dat zij terug zouden worden geplaatst bij de vader. De raad vindt het zeer aannemelijk dat de moeder langdurig psychisch en lichamelijk mishandeld is door de vader waar de kinderen getuige van zijn geweest. Ook acht de raad aannemelijk dat de psychische problemen van de moeder voortkomen uit PTSS door structurele mishandeling en jarenlang leven in angst. De vader wordt verdacht van mensenhandel en is thans onder voorwaarden geschorst uit voorlopige hechtenis. De huidige plaatsing van de kinderen in neutrale pleeggezinnen is van belang, omdat er vanuit deze plaatsing ruimte is om het contact tussen de moeder en de kinderen te herstellen. Er zijn signalen dat de vader de kinderen onvoldoende ruimte biedt om vrij contact met hun moeder te hebben. Zo is in het belevingsonderzoek door de raad gebleken dat [kind A] zijn moeder volledig ontkende, maar dat die houding na de uithuisplaatsing is veranderd. Het is volgens de raad de vraag of tante vaderszijde voldoende weerstand kan bieden tegen mogelijke druk van de vader.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met de kinderen in de pleeggezinnen. Zowel [kind A] als [kind B] en [kind C] kunnen tot de meivakantie in hun huidige pleeggezin blijven. De pleeggezinnen wonen vlak bij elkaar en de kinderen zien elkaar regelmatig. De GI heeft een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ingediend bij de kinderrechter. Er is pas zeer recentelijk weer omgang tussen de kinderen en de moeder alsmede tussen de kinderen en de vader. Er is bij [kind A] geen sprake meer van ontkenning van zijn moeder. Momenteel wordt er door Parlan een perspectiefonderzoek verricht, waarbij wordt gekeken naar de opvoedvaardigheden van ieder van de ouders. Daarnaast wordt onderzocht of een netwerkplaatsing van de kinderen tot de mogelijkheden behoort. Het is volgens de GI nog niet bekend wanneer dit onderzoek zal worden afgerond. Een plaatsing van de kinderen bij de zus van de vader is op dit moment niet wenselijk, omdat het in het kader van het perspectiefonderzoek van belang is een objectief beeld te krijgen van het gedrag van de kinderen, aldus de GI. Plaatsing binnen het netwerk zou een vertekend beeld kunnen geven.
5.7
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er sinds vorige maand een bezoekregeling is tussen haar en de kinderen. Zij had de kinderen op dat moment tien maanden niet meer gezien. De moeder staat achter de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen, hoe moeilijk zij het ook vindt dat de kinderen niet bij haar verblijven. De plaatsing van de kinderen in de huidige pleeggezinnen is volgens de moeder van belang voor hun veiligheid. De moeder ontvangt momenteel hulpverlening voor de bij haar geconstateerde PTSS. De moeder vreest dat als de kinderen bij tante vaderszijde zullen worden geplaatst, de druk vanuit de vader tot daar zal reiken. Vanuit de neutrale setting waar de kinderen nu in verblijven gaat het steeds beter met hen, aldus de moeder.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De moeder is in 2017 acht keer aangehouden voor het stelen van babyvoeding en daar uiteindelijk voor veroordeeld tot een gevangenisstraf (durende van september 2018 tot januari 2019) en reclasseringscontact met een behandelverplichting. In het voorjaar van 2018 zijn diverse meldingen bij Veilig Thuis binnengekomen waaruit blijkt dat de moeder psychisch in de war is. In de zomer van 2018 krijgt Veilig Thuis een anonieme melding over huiselijk geweld tussen de ouders waar de kinderen getuige van zijn. De moeder doet op 30 juli 2018 aangifte tegen de vader wegens mishandeling, welke aangifte zij later weer intrekt met als reden dat haar beschuldigingen vals zijn en zij zichzelf letsel heeft toegebracht. Veilig Thuis doet vervolgens onderzoek en stelt vast dat er sprake is van psychisch geweld, maar kan niet vaststellen of dit bestaat uit onderdrukking van de moeder door de vader of valselijk beschuldigen van de vader door de moeder. De moeder staat dan inmiddels onder behandeling van de GGZ. Bij beschikking van de rechtbank van 13 februari 2019 wordt de echtscheiding uitgesproken, wordt de vader alleen belast met het gezag over de kinderen en wordt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem bepaald, dat laatste conform de afspraak neergelegd in het door beide ouders ondertekende ouderschapsplan. De moeder heeft in die procedure geen verweer gevoerd. Op
17 februari 2019 doet de moeder opnieuw aangifte tegen de vader wegens mishandeling. Moeder komt op 2 april 2019 in hoger beroep van genoemde beschikking van de rechtbank van
13 februari 2019, waarbij ze in haar beroepschrift aangeeft dat zij geen psychiatrische problematiek heeft, maar heeft geleden onder fysieke en mentale mishandeling van de vader. Uit psychodiagnostisch onderzoek van de moeder, uitgevoerd door GGZ Noord-Holland-Noord in april en mei 2019 (overgelegd als productie 1 bij journaalbericht van 14 januari 2020 van de zijde van de moeder), komt naar voren dat er sprake is van een PTSS, veroorzaakt door structurele psychische en fysieke mishandeling door de vader en het jarenlang leven in angst. Er blijkt zowel uit de voorinformatie, de observaties, de heteroanamneses als uit de uitkomsten van de testafnames dat er geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, dissociatieve symptomen, een psychotische stoornis of een andere psychische stoornis. Er wordt een traumabehandeling in de vorm van Eye Movement Desensitization and Reprocessing (hierna: EMDR) ter vermindering van de PTSS-klachten gestart.
Op 28 oktober 2019 wordt de vader aangehouden wegens verdenking van mensenhandel en worden de kinderen met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij tante vaderszijde geplaatst. Op 5 november 2019 wordt door de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin verzocht omdat de vader mogelijk zal worden geschorst uit voorlopige hechtenis en er vermoedens bestaan dat hij plannen heeft om met de kinderen naar het buitenland te vertrekken. Deze machtiging wordt verleend en de kinderen worden geplaatst in twee afzonderlijke crisispleeggezinnen, waarbij [kind B] en [kind C] in hetzelfde crisispleeggezin verblijven. [kind B] en [kind C] laten na de plaatsing opvallend terughoudend gedrag zien in hun pleeggezin, zijn niet af te leiden en zijn lange tijd vrijwel niet van elkaars zijde geweken. Met [kind A] gaat het ogenschijnlijk goed, maar zijn snelle en makkelijke aanpassing in het pleeggezin en het feit dat hij het bestaan van zijn moeder ontkent, baart ernstige zorgen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het nu beter gaat met de kinderen in de pleeggezinnen en dat thans wordt onderzocht waar hun gedrag vandaan komt. Inmiddels is bekend geworden dat de kinderen tot de meivakantie van 2020 in de huidige pleeggezinnen kunnen blijven. Parlan is een perspectiefonderzoek gestart, waarbij gekeken wordt naar de opvoedvaardigheden van ieder van de ouders alsmede naar de eventuele mogelijkheden van een plaatsing van de kinderen binnen het netwerk. Er wordt daarnaast gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en de kinderen en ook de omgang tussen de vader en de kinderen wordt opgestart.
5.9
Het hof is van oordeel dat de gronden voor verlening van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en daaropvolgend de machtiging tot uithuisplaatsing zowel ten tijde van het geven van de bestreden beschikkingen als op 21 januari 2020 aanwezig zijn. Op basis van de stukken in het geding is aannemelijk dat tussen ouders in het verleden sprake geweest van een heftige partnerrelatie met huiselijk geweld, waar de kinderen getuige van zijn geweest. Er waren en zijn grote zorgen over de psychische gezondheid van de moeder en lange tijd was het voor onderzoekers onduidelijk wat er precies met haar aan de hand was. De moeder heeft de kinderen, mede door haar psychische toestand én haar detentie, bij de vader gelaten. Na het uiteengaan van de ouders, waarbij de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader kregen, is uit psychodiagnostisch onderzoek van de GGZ van april 2019 naar voren gekomen dat er bij de moeder sprake is van een PTSS voortvloeiend uit een trauma naar aanleiding van huiselijk geweld. De aanleiding voor de uithuisplaatsing van de kinderen op 28 oktober 2019 was de arrestatie en de daarop volgende voorlopige hechtenis van de vader wegens verdenking van mensenhandel gebaseerd op de aangifte van de moeder. De vader is weliswaar sinds
19 december 2019 geschorst uit voorlopige hechtenis, maar zal na behandeling van zijn strafzaak mogelijk tot een vrijheidsstraf worden veroordeeld. De kinderen vertoonden opvallend gedrag na de uithuisplaatsing en momenteel wordt onderzocht waar dit gedrag vandaan komt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat er nog heel veel onduidelijk is over dit gezin en dat het relaas van de moeder haaks staat op dat van de vader. Was het beeld van het gezin bij de hulpverlening eerst dat de moeder het gezin had verlaten door haar psychiatrische aandoening, thans lijkt dit beeld gekanteld en zijn er aanwijzingen dat er langdurig en zeer ernstige problematiek tussen de ouders heeft gespeeld waar de kinderen middenin hebben gezeten. De rol van de vader bij het ontstaan van die problemen is daarbij onderbelicht gebleven en ook thans nog niet helder. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen om de kinderen terug te plaatsen bij de vader. Het primaire verzoek van de vader zal derhalve worden afgewezen.
Gelet op de voorgeschiedenis en dan met name de explosieve relatie tussen de ouders, is verder van groot belang dat de kinderen vanuit een neutrale setting verder worden onderzocht. Gebleken is dat het nu beter gaat met de kinderen dan in de periode vlak na de uithuisplaatsing. Zo ontkende [kind A] aanvankelijk het bestaan van zijn moeder, maar doet hij dit nu niet meer. Vanuit deze neutrale setting dient ook onderzoek te worden verricht naar de opvoedvaardigheden van beide ouders alsmede naar de mogelijkheden van een eventuele plaatsing binnen het netwerk, alvorens een beslissing te nemen over de plek waar de kinderen het beste kunnen opgroeien. De huidige pleeggezinnen bieden deze neutrale setting. Omdat het in het kader van het perspectiefonderzoek van belang is een objectief beeld te krijgen van de kinderen en het gezinssysteem, acht het hof een plaatsing van de kinderen bij tante vaderszijde op dit moment niet in hun belang. Het hof is voorts van oordeel dat vanuit de huidige, neutrale, pleeggezinnen het beste kan worden gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en de kinderen.
Met inachtneming van het bovenstaande zal het hof het subsidiaire verzoek van de vader tot plaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van tante vaderszijde, eveneens afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, M.F.G.H. Beckers en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 21 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Het bovenstaande bevat de vastlegging van de motivering van de reeds op 21 januari 2020 uitgesproken beschikking en is op 28 januari 2020 aldus vastgesteld en door de oudste raadsheer ondertekend.