ECLI:NL:GHAMS:2020:192
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en huiselijk geweld
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [A], [B] en [C]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland geappelleerd, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De vader was geschorst uit voorlopige hechtenis, wat de aanleiding voor de uithuisplaatsing had doen vervallen, en hij verzocht om de kinderen terug te plaatsen bij hem of in een netwerkgezin bij zijn zus. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich hiertegen en stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische toestand van de moeder, die lijdt aan PTSS als gevolg van huiselijk geweld, en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. Het hof concludeerde dat de gronden voor de uithuisplaatsing zowel ten tijde van de eerdere beschikkingen als op het moment van de uitspraak aanwezig waren. De kinderen vertoonden na de uithuisplaatsing verbeterd gedrag, en het hof oordeelde dat het in hun belang was om in de huidige pleeggezinnen te blijven, waar een neutrale setting kon worden geboden voor verder onderzoek naar de opvoedvaardigheden van beide ouders. De verzoeken van de vader werden afgewezen en de eerdere beschikkingen werden bekrachtigd.