ECLI:NL:GHAMS:2020:1916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
23-002415-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak met betrekking tot drugshandel en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968 te Velsen, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de verkoop en het bezit van cocaïne en heroïne, en diefstal van goederen uit een supermarkt. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet door cocaïne en heroïne te verkopen en te bezitten, en heeft hem schuldig bevonden aan diefstal van goederen ter waarde van 300 tot 400 euro. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in zijn persoonlijke omstandigheden, wat het hof heeft meegewogen in de strafmaat. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op te leggen, samen met een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de straffen gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002415-18
datum uitspraak: 3 juli 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2018 in de strafzaak onder parket-nummer 15-870692-17 tegen
[Verdachte],
geboren te Velsen op [geboortedatum] 1968,
adres: [Adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks van 10 april 2017 tot en met 15 mei 2017 te Alkmaar opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Alkmaar, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,30 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Alkmaar, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere goederen (ter waarde van 300 a 400 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij van 10 april 2017 tot en met 15 mei 2017 te Alkmaar opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
2.
hij op 16 mei 2017 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,30 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
4.
hij op 20 februari 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen goederen toebehorende aan Albert Heijn.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en aan het gedurende één maand verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne en heroïne. Deze harddrugs bestaan uit voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Het gebruik van deze middelen is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit ter financiering van hun behoeften aan deze middelen. De verdachte heeft door zijn handelen eveneens een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugs-circuit. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een brutale winkeldiefstal van goederen bij Albert Heijn. Winkeldiefstallen veroorzaken niet alleen materiële schade maar ook hinder en overlast voor de gedupeerde. Tevens wordt de samenleving gedupeerd, omdat winkelbedrijven de schade plegen door te berekenen in de verkoopprijzen van hun goederen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2020 is hij bovendien veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten en tevens voor Opiumwet-delicten. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive kan in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passend worden beschouwd. Toch zal het hof bij wijze van laatste kans voor de verdachte nu volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uren. De redenen hiervoor zijn als volgt.
Uit een rapport van Tactus, gedateerd op 3 september 2019, en een e-mail van een reclasseringswerker van 4 juni 2020 volgt dat de verdachte momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft inmiddels een klinische behandeling afgerond bij de Forensische Verslavingskliniek [instelling 1] en daarna is hij op 14 januari 2020 doorgestroomd naar het [instelling 2]. Daarnaast volgt hij ambulante behandelgesprekken om zijn alcoholgebruik onder controle te kunnen blijven houden en een terugval in drugsgebruik te voorkomen. De verdachte stelt zich hierbij coöperatief op en houdt zich aan de afspraken. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting laten weten dat de verdachte op de wachtlijst staat voor een vervolgplek voor langdurig verblijf.
Aldus lijkt het er op dat de verdachte de ambitie heeft om eindelijk zijn drugsgebruik en (daarmee samenhangend) crimineel gedrag achter zich te laten. Dit vindt in zoverre weerklank in het genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat daaruit volgt dat de verdachte na zijn opname in de verslavingskliniek geen strafbare feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande acht het hof, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, het in het belang van de verdachte en de samenleving dat deze positieve ontwikkeling niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die zou meebrengen dat de verdachte wederom in detentie moet verblijven.

Vordering van de benadeelde partij [persoon]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 689,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens vrijspraak ten aanzien van het betreffende feit (feit 3). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Gelet op de vrijspraak in eerste aanleg, wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover het het feit betreft waardoor de gevorderde schade zou zijn geleden, daarom kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. Zij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2020.
=========================================================================
[…]
.