In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van diefstal in vereniging van goederen uit een supermarkt in Alkmaar op 6 maart 2018. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van winkelgoederen, waaronder bier, scheermesjes en koffie, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de diefstal heeft gepleegd en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, maar het hof hield rekening met positieve ontwikkelingen in zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte had een klinische behandeling afgerond en volgde ambulante behandelgesprekken om zijn alcohol- en drugsgebruik onder controle te houden. Het hof besloot om de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op te leggen, in plaats van een onvoorwaardelijke straf, om zijn positieve ontwikkeling niet te doorkruisen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de recidive en de positieve veranderingen in het leven van de verdachte. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.