ECLI:NL:GHAMS:2020:1867

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
23-002821-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met recidive en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018. De verdachte, geboren in Suriname in 1977, was beschuldigd van diefstal van twee telefoons op 26 januari 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van deze telefoons met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, terwijl de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd, en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de diefstal strafbaar was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 60 dagen gevorderd, waarvan 21 dagen voorwaardelijk. De raadsman vroeg om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het hof besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de samenleving, waaronder gezinsleven en werk. Het hof benadrukte de noodzaak voor de verdachte om zich in de toekomst te onthouden van strafbare feiten.

De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de hoop dat dit de verdachte stimuleert om op het goede pad te blijven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002821-18
datum uitspraak: 26 mei 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684043-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 26 januari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een of meer telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging wordt gesproken over [slachtoffer 2] gaat het hof ervan uit dat bedoeld is: [slachtoffer 2].

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn diverse algemene en bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee telefoons. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van onrust en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. De diefstal van een telefoon veroorzaakt doorgaans voor het slachtoffer financieel nadeel en veel ongemak. Bovendien bevindt zich op zo’n telefoon veelal privacygevoelige informatie. Dit alles heeft de verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële gewin.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2020 betreffende de verdachte blijkt bovendien dat hij eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het voorgaande brengt in beginsel met zich dat (enkel) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is. Toch zal het hof thans volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Reden hiervoor is gelegen in de positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt, in die zin dat sprake is van een gezinsleven met woning en werk. Het hof acht het om redenen van speciale preventie van belang dat deze positieve ontwikkeling niet wordt doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Met oplegging van de na te noemen straf benadrukt het hof de ernst van de feiten en beoogt het de verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof aanleiding ziet om de door de advocaat-generaal gevorderde straf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 43a, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 mei 2020.
mrs. H.A. van Eijk en H.M.J. Quaedvlieg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen