In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018. De verdachte, geboren in Suriname in 1977, was beschuldigd van diefstal van twee telefoons op 26 januari 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van deze telefoons met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, terwijl de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd, en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de diefstal strafbaar was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 60 dagen gevorderd, waarvan 21 dagen voorwaardelijk. De raadsman vroeg om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het hof besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de samenleving, waaronder gezinsleven en werk. Het hof benadrukte de noodzaak voor de verdachte om zich in de toekomst te onthouden van strafbare feiten.
De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de hoop dat dit de verdachte stimuleert om op het goede pad te blijven.