Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- [appellant] wordt per 1 juli 2015, met behoud van salaris, vrijgesteld van zijn werkzaamheden om activiteiten te verrichten tot het vinden van een dienstverband buiten IBM;
- De arbeidsovereenkomst tussen IBM en [appellant] eindigt met ingang van 1 juli 2017;
- [appellant] en IBM doen uitdrukkelijk afstand van hun bevoegdheid in of buiten rechte, gehele of gedeeltelijke ontbinding en/of vernietiging van de overeenkomst te vorderen.
De dato 02-06-2016 zag ik patiënt voor het eerst met klachten van een tremor. Mij werd meteen duidelijk dat er sprake was van de ziekte van Parkinson, zowel in de anamnese had hij bij navragen al langere tijd Parkinson-gerelateerde klachten, alsook bij het neurologisch onderzoek. Zekerheidshalve heb ik een DAT-scan verricht welke al een sterk verminderde up-take in het putamen rechts laat zien, passend bij M. Parkinson.
“(…)
De ziekte van Parkinson geeft buiten motorische klachten ook cognitieve problemen, waaronder apathie en ook depressie. Al deze zaken kunnen zijn beoordelingsvermogen en wilsvermogen beïnvloed hebben. Aangezien patiënt op dat moment niet kende, kan ik dit niet met zekerheid vaststellen en kan ik enkel zeggen dat dit zou kunnen.
Parkinson is een complexe aandoening waarbij ook de geestesvermogens aangetast kunnen raken. Ook het vermogen om complexe zaken te overzien kan afnemen. Juist onder stressvolle omstandigheden kunnen dit soort problemen toenemen. Ik had in 2015 geen contact met de heer [appellant] dus kan over de situatie in die periode dus niets met zekerheid zeggen, behalve dat door mij niet uit te sluiten valt dat door de combinatie van de stress van het moment en het afgenomen vermogen complexe situaties te overzien de handelingsbekwaamheid ongunstig was beïnvloed.(…)
3.Beoordeling
primaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd op grond van een ontbreken van wil aan de zijde van [appellant] ;
subsidiaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd op grond van wederzijdse dwaling;
meer subsidiairontbinding van de overeenkomst met terugwerkende kracht per 2 juni 2016 op grond van onvoorziene omstandigheden,
kunnenbeïnvloeden. Op dit punt kunnen aan verklaringen van collega’s en naasten van [appellant] geen (doorslaggevend) belang worden toegekend, aangezien zij de specifieke (medische) kennis missen om te oordelen over de geestvermogens van een andere persoon. Tussen de ontvangst door [appellant] van de overeenkomst en de ondertekening daarvan liggen vijf dagen (18 tot 24 juni 2016), om welke reden [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij de overeenkomst (vrijwel) direct heeft getekend. Dat [appellant] wanhopig was - IBM zou hem de keuze hebben gegeven de overeenkomst te tekenen of een verbetertraject van zes maanden in te gaan - en daarom de overeenkomst heeft getekend, heeft IBM betwist en kan uit de stukken niet worden afgeleid. De omstandigheid dat [appellant] geen rechtsbijstand heeft ingeschakeld, is niet van doorslaggevende betekenis. Wel is van belang dat [appellant] daadwerkelijk stappen heeft gezet om een andere baan te vinden, zoals IBM onweersproken heeft aangevoerd, waaruit mag worden afgeleid dat hij zich ervan bewust was dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde zou komen. Verder weegt het hof mee dat [appellant] eerst in juni 2017, dus een jaar nadat was vastgesteld dat hij aan de ziekte van Parkinson leed en kort voor de in de overeenkomst opgenomen einddatum van zijn dienstverband bij IBM, zich op het standpunt heeft gesteld dat hem de wil heeft ontbroken de overeenkomst aan te gaan. Ook als [appellant] wordt gevolgd in zijn betoog dat hij slechts aannemelijk diende te maken dat hij ten tijde van het tekenen leed aan een stoornis van zijn geestvermogens, is [appellant] daarin niet geslaagd. Bovendien is niet gebleken dat het voor IBM kenbaar is geweest dan wel had moeten zijn dat [appellant] ten tijde van het tekenen van de overeenkomst de wil ontbrak tot ondertekening over te gaan. IBM heeft er dus gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [appellant] de overeenkomst wenste aan te gaan. Grief I faalt. De primaire vordering van [appellant] is terecht afgewezen.