Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de vennootschap onder firma ABN BOUW,
[vennoot 1]en
[vennoot 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 21 januari 2020, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schadebegroting. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.M. Don, heeft ABN Bouw en haar vennoten aangeklaagd wegens gebreken in de uitvoering van een overeenkomst. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat ABN Bouw tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot verschillende gebreken, waaronder corrodeerde radiatoren en gebrekkige afvoer in de badkamer. De rechtbank had de vordering van de appellant in eerste instantie afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de verklaring voor recht alsnog gegeven.
De appellant heeft vervolgens schadeposten ingediend ter hoogte van € 4.832,74 voor de radiatoren, € 4.307,60 voor het leidingwerk en € 544,50 voor de kitvoeg. Het hof heeft echter geoordeeld dat de schadeopstellingen van de appellant onvoldoende onderbouwd zijn en niet aannemelijk gemaakt. ABN Bouw heeft de totale schade begroot op € 985,46, wat het hof heeft overgenomen. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.
De uitspraak van het hof houdt in dat ABN Bouw hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van € 985,46 aan de appellant, en dat het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de schadevergoeding wordt vernietigd, terwijl het overige vonnis wordt bekrachtigd. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.